Johannes Vermeer en zijn vrouw Catherina Bolnes* kregen in de loop van hun huwelijk, dat duurde van 1653 tot Johannes' dood in 1675, vijftien kinderen; dat wil zeggen een voor die tijd uitzonderlijk groot aantal. Elf ervan waren in leven in 1676, zoals door Montias is uitgelegd. In huize Vermeer moeten zwangerschap, aangepaste kleding, kraamgebruiken en de baby-uitzet een rol van betekenis hebben gespeeld. Er zijn helaas geen brieven of dagboeken bewaard die licht werpen op de situatie bij hen in huis. De bedoeling van deze tekst is enige bronnen uit die tijd te belichten om zo een indruk te krijgen van het reilen en zeilen wat betreft de komst van kinderen.
Illustratie rechtsboven: waterverftekening door Abraham Delfos, ca. 1771, naar een schilderij door Gerard Dou. Het originele schilderij is verloren gegaan. De tekening maakt deel uit van de collectie van het Westfries Museum en is onder meer gebruikt als illustratie in de brochure “Als de ooievaar komt” , uitgegeven bij een gelijknamige tentoonstelling, gehouden in 1994/1995.
Het verwekken van nageslacht was een plicht en een noodzaak. Door nageslacht blijft bezit in de familie en is men tijdens de oude dag verzekerd van zorg door de eigen kinderen.
Niettemin konden mannen en vrouwen als zij dat wilden aan geboortenbeperking doen door bepaalde kruiden te halen bij de apotheek. "Waerder inde apteeck gheen heymelick cruytt, wat zouder menigh kinnercken comen uyt" was een stout rijmpje dat door een burger werd geschreven. (Ach lieve tijd, Delft, 1995, p. 12).
Afbeeldingen van zwangere vrouwen lijken niet te bestaan in zeventiende eeuwse schilderijen tijdens de Nederlandse Republiek; mogelijk omdat zwangerschap als niet-aantrekkelijk werd gezien en zo veel mogelijk verborgen werd gehouden. Het valt te betwijfelen of het Brieflezend vrouwtje (Rijksmuseum) zwanger is. Zij draagt een blauw satijnen beddejak. In de Franse mode werd soms een "robe battante", een wijd kledingstuk gedragen om elke aanwijzing van zwangerschap te verhullen. Ook dit wijst er op dat uiterlijke tekenen van zwangerschap in het openbaar als aanstootgevend werd geacht. Zwangere vrouwen werd aangeraden loszittende kleding te dragen, en zeker geen tabbaard met lijfje. (Marieke de Winkel, 1998, p. 331)
Kraamtoebehoren bestond in de zeventiende eeuw ruwweg uit de volgende voorwerpen (volgens het WNT):
de kraamstoel (afbeelding links)
het schut (een kamerscherm tegen de tocht),
de bakermat,
de vuurmant,
het tobbetjen
en veel andere 'snorrepijpen' moeten gekocht worden"
Onder die extra voorwerpen ("snorrepijpen") kan men o.a.
verstaan:
de luiermand
de kackstoel
In Vermeer's inventaris vinden wij van de hierboven genoemde voorwerpen slechts de bakermat en vuurmand/vuurkorf. Maar de Vermeers hadden in 1675/1676 dan ook geen zuigelingen meer in huis.
In het Noord-Hollandse dorp Graft kocht Cornelis Lourisz op 27 maart 1670, negen maandan voordat hij ging trouwen, op een boedelveiling een uitzet van kinderspullen (Van Deursen, Graft, p. 65.). De aanklikbare afbeeldingen zijn vergelijkbare spullen uit een pronkpoppenhuis. Een meester in een gilde kon op een werkdag bijna 2 gulden verdienen:
Een pot voor f 0:6:8
Een bakermat voor f 0:8:0
Een kakstoel voor f 1:6:0
Een stoel voor f 0:3:0
Een turfvat voor f 0:10:0
Een kinderdekentje voor f 0:7:0
Totale kosten ca.f 3:0:0
Bij de geboorten in de zeventiende-eeuwse Republiek speelde de vroedvrouw een belangrijke rol.
Kooijmans beschrijft een aantal zwangerschappen en complicaties bij zwangerschappen van Sophia Coymans, de vrouw van Joan Huydecoper. Vader Huydecoper hield naast zijn financiële boekhouding een dagregister bij van zijn "sociale boekhouding". Negen maanden na het huwelijk in 1656, werd de eerste een zoon geboren, en noteerde de vader de namen van de peetouders en hun pillengiften*. Bij de doop waren als getuigen vaak familieleden aanwezig om als peetvader of peetmoeder aan te treden. Die namen de opvoeding over als beide ouders kwamen te overlijden. De getuigen beloofden naar traditie een "pillegift", een uitgestelde gift die pas geschonken werd als (na een aantal maanden of een jaar) bleek dat het kind nog in leven was (Kooijmans, Vriendschap, p. 94).
Doop
Vóór de reformatie had de Rooms-Katholieke Kerk het alleenrecht op het ritueel en inhoudelijk vormgeven van de grote momenten in het leven van een mens: het dopen, trouwen, begraven. Na de reformatie, vanaf de jaren 1570 kreeg de Hervormde kerk gaandeweg de beschikking over alle kerkgebouwen in de Republiek, maar er werd wél gezorgd voor een brede servide-verlening voor de gehele maatschappij en voor continuiteit van de genoemde grote momenten:
Als er gedoopt werd in de Hervormde kerk, dan werd deze handeling vanaf 1578 gezien als een algemeen-christelijke doop, en niet in het bijzonder als een doop als lidmaat van de Hervormde kerk.
Het trouwen in de Hervormde kerk stond open voor eigen Hervormde lidmaten, voor een bredere kring van belangstellenden, maar was ook voor alle gedoopte buitenstaanders, zoals Rooms-Katholieken, toegankelijk.
De Hervormde kerk koos er echter voor het begraven uit te voeren zónder rituele vormgeving. Een begrafenis in een Hervormde kerk was weggelegd voor élke dode (Van Deursen, Kopergeld, p. 290-295).
Lees over borstvoeding en moedermelk.
http://www.stolaf.edu/people/devries/docs/midwifery.html
Illustratie geheel bovenaan: Willem Laquy, kopie naar het drieluik 'Allegorie van Kunst- Opleiding' door Gerard Dou. Het centrale paneel toont De Kraamkamer, die verwijst naar de Natuur of aanleg als noodzakelijk onderdeel van de opleiding. Schilderij in Rijksmuseum, Amsterdam, detail van het centrale paneel dat 83x70 cm meet. Houbraken bekritiseerde Dou voor zo'n laag bij de grondse behandeling van een allegorie.
Literatuur :
L.F.H.H. Beekhuizen, De schoonheid van het oude tin. Een overzicht van vijf eeuwen tin, Pilkington & Larousse, 's-Hertogenbosch 1998.
A.Th. van Deursen. Een dorp in de polder. Graft in de zeventiende eeuw. Bakker, Amsterdam, 1994.
A.Th. van Deursen, Mensen van klein vermogen; Het 'kopergeld' van de Gouden Eeuw, Ooievaar / Prometheus, Amsterdam, 1991.
Luuc Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw. Amsterdam, Bert Bakker, 1997.
Ben Speet (red.) 20 eeuwen Nederland en de Nederlanders. Deel 6: Geboorte, huwelijk en dood. Waanders Uitgeverij, Zwolle ism. Rijksmuseum, Amsterdam, 1998.
Marieke de Winkel, 'The Interpretation of Dress in Vermeer's Paintings' in Vermeer Studies, edited by Ivan Gaskell and Michiel Jonker, National Gallery of Art, Washington DC, 1998, p. 327-339.
Marieke de Winkel, '"Eene der deftigste dragten": the Iconography of the Tabbaard and the Sense of Tradition in Dutch Seventeenth-Century Portraiture', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 46, 1995, pp. 145-167.
Woordenboek WNT: "de Vrije, Verm. de Houw", 88, jaar 1687, geciteerd in: De Vries en Te Winkel Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) XXIII, kol. 1430; zie ook: Schouten, Oostindische voyag. I, 73., gecit in WNT II,1, kol. 883.
*Noemde Catherina zich overigens Catherina Bolnes of Catherina Vermeer? Van Deursen heeft vastgesteld dat de vrouwen van het dorp Graft in de 17de eeuw de eigen achternamen (of patroniem zoals Jansz. ) aanhielden. (Van Deursen, p. 42).
This page forms part of a large encyclopedic site on Vermeer and Delft. Research by Drs. Kees Kaldenbach (email). A full presentation is on view at johannesvermeer.info.
Launched December, 2002; Last update March 1, 2017.
Back to the Welcome page: click Welcome.