Uitgebreide tekst! Zie de voorbeeldig strenge tucht en orde op school
In 1675 hadden Johannes Vermeer en zijn vrouw Catherina Bolnes elf in leven zijnde kinderen. Voor een deel waren die kinderen uiteraard schoolgaand. De vraag is naar welk type school de kinderen Vermeer gingen. Vier typen zullen we bezien:
1) de Kinder- of ABC-school
2) de Nederduitse (= Nederlandstalige) officiële, aan de lokale Hervomde kerk verbonden school
3) de Nederduitse (= Nederlandstalige) particuliere bijschool
4) de Nederduitse met een bijvak Frans en rekenen - (en daarna misschien)
5) de Grote of Latijnse school.
De Hervormde kerk had als ideaal dat eenieder zelfstandig de bijbel [het Oude en Nieuwe Testament] kon lezen en bestuderen; daarom werd leesvaardigheid vanuit de kerken breed gesteund. Onder het gewone volk was de leesvaardigheid in de Republiek daarom groter dan elders in Europa. Het is een interessante vraag of men stil in zichzelf las, of luidop. Er zijn verslagen waarin luidop werd gelezen.
1) De kinder- of ABC-school was voor kinderen tussen 3 en 7 jaar oud. Binnen de school werden de jongste groepen werden vaak door vrouwen onderwezen, ofwel zelfstandig gevestigd of een echtgenote van een schoolmeester. De eerste beginselen van het alfabet werden steeds weer herhaald door het lezen van teksten in verschillende schriften, in hoofdletters en kleine letters: gothisch, recht romeins, cursief romeins, handschrift. Lesmateriaal in de vorm van boeken was slechts zeer beperkt beschikbaar op school - maar ook thuis: het bezit van een groot aantal boeken thuis zoals Vermeer had, was uitzonderlijk in lagere sociale klasse en de middenklasse.
2) De Nederduitse (= Nederlandstalige) officiële, aan de Hervomde kerk verbonden school was voor kinderen tussen 5 en 12 jaar oud. De onderwijzers van deze scholen werden deels betaald door het bestuur van de lokale Hervormde kerk (per jaar gaven die een bedrag van enkele tientallen guldens tot circa 100 gulden), en deels door de ouderbijdragen (een aantal stuivers per kind per maand, afhankelijk van de omvang van de onderwijs-opdracht die kon zijn gelimiteerd tot alleen lezen; uitgebreid tot lezen én schrijven; of lezen én schrijven én rekenen. Omdat dit gezamenlijke inkomen bij elkaar vaak niet genoeg was om van te leven was er een bijverdienste nodig. In dat geval kon de onderwijzer er nog een baantje van de Hervormde kerk bij hebben, zoals koster of doodgraver. Er was geen onderwijzersopleiding. In sommige kleinere plaatsen en dorpen was de onderwijzer zelf nauwelijks in staat te schrijven, en werd het onderwijs niet erg aantrekkelijk gegeven. Vanaf ongeveer het tiende levensjaar gingen jongens meestal in de leer bij een meester in een bepaald vak (bierbrouwen, weven etc,) (Van Deursen, Klein vermogen, p. 140).
3) De Nederduitse (= Nederlandstalige) particuliere bijschool werd geheel betaald uit ouderbijdragen (die dus hoger waren dan bij de officiële school) en was ook bestemd voor kinderen tussen 5 en 12 jaar oud.
4) De Nederduitse school met een aanvullend bijvak Frans en vaak rekenen was voor kinderen tussen 5 en 12 jaar oud (met het vak Frans vanaf het 9e levensjaar).
Deze laatste twee soorten bijscholen werden door particulieren gerund zonder financiële steun van de kerk of de stedelijke overheid. De schoolmeester of schooljuf (of de meester en zijn vrouw als koppel) moesten dus, om te overleven, geld innen van de ouders van de leerlingen. Goedkope scholen hadden veel leerlingen ; dure scholen weinig. De stedelijke overheid stelde wel eisen aan de eerste vestiging van de school, maar voerde daarna geen kwaliteitscontrole uit.
Van het lesprogramma en niveau van de Nederduitse school mag men zich niet al te veel voorstellen. Naast het vak lezen en schrijven werd godsdienstige inhoud het meest belangrijk geacht. Rekenen stond vreemd genoeg niet op elk lesprogramma; als reken-methode was het lesboek Bartjens beroemd. Rekenen stond wel op de lesprogramma's van de Franse scholen. In vergelijking met andere landen in West-Europa was de situatie echter behoorlijk goed; een hoog percentage van de bevolking van de Republiek was geletterd.
In de ochtend werd de Nederduitse school om 8:30 uur geopend met een gemeenschapelijk gebed. De verschillende jaargroepen zaten door elkaar in de klas. Er werd niet klassikaal les gegeven aan de hele groep, maar in kleine groepen les gegeven aan het bureau van de meester. De schoolmeester of juf trachtte elke leerling twee maal per dag aan het bureau te roepen om een les te instrueren en later het schriftelijke werk na te zien en de les te overhoren.
Op dagelijkse basis hielpen de oudere leerlingen de jongere leerlingen en beiden deden zo (met geven en nemen) waardevolle ervaring op - te vergelijken met het hedendaagse Dalton-onderwijs. De middagpauze, om thuis te eten, was tussen 11:30 en 13 uur. Na de middag-lesuren sloot de school (alweer met een gebed) om 16:00 uur. Daarna werd op straat of binnen gespeeld.
Het beroep van schoolmeester stond in een laag aanzien. De schoolmeesters konden een bijzondere bevoegdheid verwerven om psalmen te leren zingen aan de kinderen.
In de marge werd aan kleine kinderen ook wel (min of meer in het geheim) les gegeven door 'kloppen' of 'begijnen', dit zijn rooms-katholieke, ongetrouwde vrouwen die maatschappelijk werk verrichtten in gezinnen, zonder onderscheid te maken naar geloofsrichting. Ze woonden in het Begijnhof. (Zie gele Delft Artists & Patrons, afdeling Monuments)
5) Latijnse school.
Voor de kinderen van de upper ten was er de Latijnse school, maar privéonderwijs werd nog geschikter geacht. Men mocht de Latijnse school binnenkomen als men al elders lezen en schrijven had geleerd. De Latijnse school, in Delft opgericht door kloosterbroeders aan het einde van de middeleeuwen, was verdeeld in deze leerjaren die men NA elkaar doorliep, als volgt genummerd: de 7e, 6e, 5e, 4e, 3e klas, waarna men verder kon naar de universiteit. Het totaal jaarlijkse aantal leerlingen op de Latijnse school in Delft in de periode 1602-1667 schommelde tussen 60 en 100 betalende leerlingen per jaar, plus een groep niet-betalende leerlingen.
Voor de elite was de Latijnse school gewenst, maar privéonderwijs werd nóg geschikter geacht voor wie het kon betalen. Zie verder de rijke 'patrons' onder de gele Delft Artists & Patrons).
Orde en gezag
D. A. Valcooch publiceerde in 1591 de Regel der Duitsche schoolmeesters, een Artikelbrief om in de school op te hangen. De tekst belooft een afstraffing voor de leerlingen die de gebruikelijk wangedrag vertonen. Er werd veel slaag gegeven:
Hij
"Die zijn muts niet afneemt voor een man van ere,
die daar lopen krijten, vloeken en zweren,
die wild en onzedig lopen langs de straten,
die spelen om geld, boeken of leugenen praten,
die der lui eenden smijten [bekogelen] en beesten jagen, die niet en doen dat de anderen behagen,
die met messen pochen, in 't haar plokken,
die in't veld lopen, door 't hooi springen met stokken,
die buiten meesters of ouders raad thuis blieven,
die geld, boeken, pennen, papier nemen als dieven,
die naakt baden, in erwten, in wortelen lopen,
die in de kerk rabouwen, of snobberij [snoepgoed] kopen
die zijn benedictie [het gebed 'Here zegent deze spijzen'] niet over tafel en lezen, noch 's morgens noch avonds niet bidt geprezen,
die 't boek scheurt, of verrabbelt [beklad] zijn papier,
die malkanderen geven toenamen hier,
die zijn eten werpt voor katten en honden,
die niet willen weergeven [tonen] wat zij in school vonden,
die in d' anders drinken spuwt,
of op zijn eten treedt,
die uit de school klapt en niet heelt 't secreet [geheim],
die speeksel uit de neus of de mond, met de voeten niet uit en treden terstond,
die op de wallen lopen als men gaat naar huis,
die malkanderen bewerpen met snot, vlooien en luis,
die niet zedig lopen naar de kerk of daarvan,
die malkander smijten stukken, korf of kan,
wat scholiers deze voorzeide punten niet onderhouden [in acht nemen] zullen twee plakken hebben, of zich met de roede klauwen [afrossen]." (Spies, p. 20).
Arme kinderen en weeskinderen hadden geen geluk. Kinderarbeid was voor hen al ver voor hun tiende levensjaar normaal - en er werd voor hen vaak weinig gedaan aan hun opleiding door de werkgever. In Delft werden kinderen uit het weeshuis tewerk gesteld in een weverij, en de omstandigheden waren daar abominabel; er was veel sterfte. De stedelijke overheid registreerde dat, maar greep niet in.
Noot: Foto Copyright Rijksmuseum stichting, Amsterdam. Het Rijksmusem heeft medewerking verleend bij het tot stand komen van dit project Digitaal Woonhuis Johannes Vermeer. De auteur maakte er een keuze uit het omvangrijke foto-archief. Het daar gekozen fotomateriaal is vervolgens door het Rijksmuseum beschikbaar gesteld.
Literatuur: E.P. de Booij, 'Het onderwijs in Delft van 1572 tot het midden van de 17e eeuw' in tentoonstellings-catalogus, Prinsenhof Museum Delft, getiteld 'De Stad Delft, cultuur en maatschappij van 1572 - 1667', p. 112-120.
A.Th. van Deursen : Mensen van klein vermogen, het 'kopergeld' van de zeventiende eeuw. Ooievaar / Promethus, Amsterdam, 4e druk 1999.
Marieke van Doorninck en Erika Kuijpers, De geschoolde stad: Onderwijs in Amsterdam in de Gouden eeuw. Amsterdam, Historisch Seminarium, 1993.
José de Kruif, Liefhebbers en gewoontelezers, Leescultuur in Den Haag in de achttiende eeuw, Walburg Pers, Zutphen, 1999, p. 94.
Marijke Spies, Des mensen Op-en Nedergang, literatuur en leven in de Nooordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw. Bulkboek Amsterdam/Barneveld, 2e druk, 1985.
This page forms part of a large encyclopedic site on Vermeer and Delft. Research by Drs. Kees Kaldenbach (email). A full presentation is on view at johannesvermeer.info.
Launched December, 2002; Last update March 1, 2017.
Back to the Welcome page: click Welcome.