Inventaris van huishoudelijke voorwerpen, door een assistent van de notaris genoteerd begin 1676, in de kamers van Vermeer's woonhuis aan de Oude Langendijk, hoek Molenpoort. Vermeer was eerder overleden.

 Go to the English version of the 1676 inventory.

Inventaris genoteerd op 29 februari 1676 door de assistent van notaris J. van Veen, in het huis aan de Oude Langendijk, hoek Molenpoort van de kort daarvoor overleden schilder Johannes Vermeer. Zij studio is hier als kamer L aangeduid. Het document wordt bewaard in Gemeentearchief Delft. De assistent van notaris doorliep alle kamers in huis en noteerde de voorwerpen per kamer in twee documenten. Deze twee zijn hier - per kamer - onder elkaar weergegeven: in de kleur roze, in een groep voorwerpen bedoeld voor Catherina Bolnes. De goederen hier aangeduid in de de kleur paars was een groep goederen bedoeld voor Catherina en voor haar moeder Maria Thins. De signatuur komt uit een een eerder document, van 10 januari 1654. Tekst tussen [ __ ] is ter verduidelijking toegevoegd.


Zie de originele documenten van het Gemeentearchief Delft. Goederen in bezit van Catharina Bolnes, pagina 1, pagina 2, pagina 3, pagina 4, pagina 5, pagina 6, pagina 7.

Goederen in gezamenlijk bezit van Catharina Bolnes en Maria Thins, pagina 1, pagina 2, pagina 3, pagina 4, pagina 5, pagina 6.

 


Specificatie

"Specificatie van alsulcken huysraet ende meubile goederen als Catharina Bolnes wed-e wijlen Sr. Joannes Vermeer wonende aenden ouden Langendijck, op den houck van de Molepoort in eygendom sijn toecomende, ende inde opgemelte huizinge berustende.

Specificatie van alsulcken huysraet ende inboel als Juffr. Maria Thins wed-e wijlen Sr. Reynier Bolnes ende haren dogter Juffr. Catharina Bolnes wede van Joannes Vermeer elx voor de gerechte helfte eiygendom sijn toekomende, ende sijn berustende ter woonhuyse van de voorn. wed-e staende aenden ouden Langendijck alhier op den houck van de Molenpoort

Int Voorhuys, Kamer A

Een freutschilderytje; Een zeetje; Een landschapje; Een stuckie schildery door fabritius [Carel Fabritius];

een schrijnwercktkasie; een groot stuk schilderij van mars ende apollo in een slechte swarte lijst; twee schilderijen wat kleijnder; nog vier schilderijtgens met slechte lijsten; een spiegel met een ebbe lijst; een houte voutbanckie [voetenbankje]; vier slechte groene stoelen; twee slechte tapijte sitkussens.

Inde groote zael, Kamer I

Een schildery uitbeeldende een boere schuyr; nog een schilderij; Twee schilderyen Tronyen van fabritius; Een daerinne drye pompoenen ende ander freut; Twee conterfeitsels- van Sr. Vermeer zalr vader ende moeder; Drye kleyne teekeningentiens voor de schoorsteen met swarte lijsten; Een getekent wapen vande voorn. Sr. Vermeer met een ebbe lijst; Een paer groen cronesaeye [serge] gordijnen met een vallitie [valletje] voor de bedstee; Een dito schoorsteen kleetie; Een gestreept gordyntje; Een yser harnis met de stormhoet; Een pieck; Een lode hoede rand.

een schrijnwerckt kasie met ebbenhout ingeleyt; een wagenschotte [eiken] uyttreckende tafel; een eycke kistgen; negen roo spaensleere stoelen; drye groene sitkussens; een groene tafelkleetgen; een ebbenhout cruys; tien conterfeytsels van de voorn. juffr. Tins geslacht alle met slechte swarte lijsten; Een schildery uitbeeldende de moeder Christi in een eyke lyst; nog een schildery vande drye koningen.

Linne en wolle. Een Turxse [toers, zie onder] mantel vande voorn. Sr. Vermeer zal.; Een dito inocent [kort wambuis]; Een Turxsen [toers] brouck; Een witte satijne rock [vrouwen-rok]; Een dito geele; Een wit zatijn lyffje; Een geele zatyne mantel met witte bonte kanten; Een oude groene mantel met een witte bonte kant; Een asgraeuwe tripe [trijp] mantel van juffr. Vermeer; Een swarte Turxe [toers] mantel; Een swarte laken tabbert [vrouwen-japon]; Een swarte lakenrock [onderrok behorende bij vrouwen-japon]; Twaelff slaeplackens soo goet als quaet; Twee en twintig dito sloopen soo groot als kleyn; vijff kruysserviettafelakens [damast]; negen servietten; Een en twintig kinderhemden soo goet als quaet; Twee vrouwe hemden; acht en twintig mutsen; elff kinderneersticken [zie onder]; seventien sackneusdoucken; twee labaertjens [schouderbedekking]; seven paer moutgens; drye witte kappen; drye kinder schortekleren; twee nachtmantels; tien mansbeffen; dertien paer ponietten [manchetten].

Int Camertie aende voorsz. [hiervoor genoemde grote] zaal. Kamer G

Een groen geschilderde houte koffer met yser beslagen; Een slecht ledicantie met een groen rabatie [omgeslagen strook met franje] daeraen; Een ront tafelblad; Een viermande [vuurmand - zie onder]; Een rackie; een groot hooch blick; een blick confoortie; twee kopere snuyters; een yseren blaker; seve glase flessen; drye roomers; twaelff aerde borden; voorts eenig ander aerdewerck van weynig importantie.

Een eyke tafel; een kinder bedde met een hooft peuluwe [hoofdmatras of langwerpig kussen]; een oorkusse; een groen gevoert deeken; twee stuckiens schildery; een root geveruwt blad van een kist; een paer slechte groene gordijnen; een dito schoorsteenkleetie; twee oude tapijte zitkussen; een slechte spiegel; twee beugelstoelen; twee secreetkoffertgens [kamertoiletten]; vyff aerde schilpschalen; nog vyff stuckiens aerdewerck; drie keulse boterpotten; elff aerde kannen met tinne decksels daer op; een koper vyseltgen met een stamper; een kopere kandelaar; een kopere beddepan; een tinne boterpoth; een tinne pollepel met een houte steel.

Inde binnekeucken. Kamer C

Een groote schildery uytbeeldende Christus aent cruys; Twee trony schilderyen gedaen by [Samuel van] Hoogstraten; Een schildery daerinne allerley vrouwentuych; Een van Veronica; Twee tronyen geschildert op sijn Turx; Een zeetgen; een schilderij hangende voorde schoorsteen; Een waer in geschildert staet een bas met een dootshooft; een paar gestreepte gardijnen; een schencktafeltgen; twee bruyne stoven; omtrent seven ellen goutleer aende muyr.

een bedde met een hooftpeuluwe [matras of langwerpig kussen]; Drye oorkussens; Twee deekens als een groen met een wit; een beddekleeth; Een eycke houte agtcante tafel; Een eycke kist ; een kapstock; Drye [drie] stoelen; drye groene sitkussens; een gestreept kleetie.

Int agter keukentgen. Kamer J

Een yser rooster; een blick slakorffie; een vate ben [korf voor bewaren van vaten]; een out lantaritge

een turfkist; een kannebort [bord om kannen aan oor op te hangen]; een yser spith met sijn toebehooren; een houte spith; een kopere broederspanne [poffertjespan]; een kopere beddepan; een kopere ketel; twee kopere potten; een kopere melckpan; vier ysere potten; een yser stryckyser.

Inde koockeucken. Kamer D

Een paer gestreepte gardijnen met een vollitgen [valletje]; een eetenskasie; een hout rackie; drye blaeuwe sitkussens met franie; vier tinne eetkommitgens; twee tinne schotelen; twee tinne bierkannen; een yseren beugel; een tang; een asschop; een blikken blaker; een en twintig schilpschalen [schalen in de vorm van schelpen].

Een bedde met een hooftpeuluwe; twee oorkussens; twee deeckens als een groen met een wit; een bedde kleet; een tapijte kleet; een root geveruwt [rood geverfd] tafeltgen; een kapstock; een kinderstoel; een gestreept schoorsteenkleetje; ses oude stoelen; een oude biercan.

Int waskeukentgen. Kamer K

Twee spinnewielen, een wiech.

Inde gang. Kamer F

Twee racken om lynwaet te doen droogen; een tiene benne [rieten mand]; een hout scharrebort [snijplank].

Op de keldercamer. Kamer B

Een bedde met een hooftpeuluwe; twee oorkussens; twee deekens als een groen met een wit; een beddekleet; een schildery uitbeeldende Christus aen't Cruys; een schildery vertonende een vrou met een ketting aen; drye slechte stoelen een houte schraech.

Zes tapyte stoelen; een schildery met een vergulde lyst; een met een houte eycke lyst; een spiegeltje.

Op de plaets. Ruimte O

een tinne waterpoth [pispot of lampetkan; zie onder]; tien tinne lepels.

drye tinne waterpotten; een kopere ketel.

Opt hangkamertgen [mezzanine]. Kamer H

een roo geschilderde kist; een voetbanckie; twee vlees kuypen; 5 a 6 oude boucken; drye kleyne stuckiens schilderij in swarte lysten; een out koffer ende daerin bevonden seven kopere kandelaars; een koper keteltie; een yseren rooster; een tang; drye [drie] ysere slicklepels [=?] .

Boven op de agtercamer. Kamer M

twee tapyte kleden; een tiene [wilgentenen] bakermath; een trony schilderytie; een cupido; twee stoelen; twee kopere confoorten [=?]; vyff boucken in folio; nog 25 van alderhande slach; twee aerde schotelen.

ses schilderijen; thien geborduurde sitkussens; een spiegel; twee kisten; een kapstock; een koffer; twee kopere ketels.

Opde [boven] voorkamer. [Vermeer's studio] Kamer L

twee spaense stoelen; een rotting met een yvooren knop daer op; twee schilders eesels drye paletten; 6 paneelen; tien schilderdoucken; drye bondels alrehande slach van printen; een lessenaar voorts soo hier ende daer eenige rommeling niet waerdig om yder bysonder gestelt te worden.

een eyken houte uyttreckende tafel met een blad daarop; een hout kasie met laatgens.

Boven op de solder. Kamer N

een steene tafel om verruwe te vrijven met de steen daerby; een tiene wiech; dertien kleerstocken.


Aldus de voorstaande goederen by my ondergeschreven nots. byde hove van Holland geadmitteert binnen der stad Delft residerende, opt aangeven vande voorn. wed.e beschreven, die daerinne verclaerde ter goeder trouwe gegaen te hebben met presentatie soo naermaels nog yetwes buten vermoeden tot hare kennisse mogte te comen, desen talle tyden daermede te sullen amplieren. T'oirconde desen by haer onderteykent. Delft den lesten febr: 1676. Catharina Bolnes.

Aldus by mij ondergeschr. notaris de voor-staende goederen opt aangeven van de opgemelte - - - - - - - - - - - beschreven, die daerinne verclaerde ter goeder trouwe gegaen, sonder eenigsints yetwes (haer sweetens) agtergehouden te hebben ter oirconden desen by haer onderteykent Delft den lesten febr. 1676. Catharina Bolnes

De laatste bovenstaande alinea's betreffen de zogenaamde "eed op de boedel"; de weduwe moest zweren en daarna ondertekenen dat naar haar beste weten alle goederen waren opgesomd en dat niets apart was gehouden. Hoe dan ook vinden we door logisch reconstrueren heel wat 'gaten in deze kaas': vermiste voorwerpen.

Deze transcriptie is gebaseerd op de publicatie van het document door A.J.J.M. van Peer, "Drie collecties..." in Oud Holland 1957, p. 98-103. Toevoegingen en uitleg staan tussen [__]. Waar nodig is het originele document geraadpleegd.

 

Literatuur: José de Kruif, Liefhebbers en gewoontelezers, Leescultuur in Den Haag in de achttiende eeuw, Walburg Pers, Zutphen, 1999, p. 72.

 

Go to the full Menu of art history tours.


Zantkuijl reconstructie-tekening, 2001. Legenda.

NEDERLANDSe tekst, 1676

ENGLISH

TEKENING 2001

Int Voorhuys

Forehouse

Zantkuijl A

Inde groote zael

Great hall

Zantkuijl I

Int Camertie aende voorz. groote zaal

Small room adjoining the Great Hall

Zantkuijl G

Inde binnenkeucken

Inner kitchen

Zantkuijl C

Int agter keukentgen

Back kitchen

Zantkuijl J

Inde koockeucken

Cooking kitchen

Zantkuijl D

Int waskeukentgen

Washing kitchen

Zantkuijl K

Inde gang

In the hallway

Zantkuijl F

Op de keldercamer

In the cellar room

Zantkuijl B

Op de plaets

In the yard

Zantkuijl O

Opt hangkamertgen

In the small mezzanine (hanging room)

Zantkuijl H

Boven op de agtercamer

Upstairs back room

Zantkuijl M

Opde voorkamer

Upstairs front room

Zantkuijl L

Boven op de solder

In the attic

Zantkuijl N

Niet genoemd: Kelder

Cellar

Zantkuijl E


Glossarium van namen van huishoudelijke voorwerpen en kledingstukken aan de hand van: a) het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), begonnen in 1882 door De Vries en Te Winkel; b) Gegevens van de kledingdeskundige, kunsthistorica Marieke de Winkel (2001).

 

Bakermat, Bakerkorf. WNT II,1, kol. 883: "Eene langwerpige, lage mand, ook wel een houten bak, die, voor het vuur staande, tot zitplaats diende voor een baker, wanneer deze het op haar schoot liggende kind verzorgde."

Bed / Bedde. Marieke de Winkel (bericht 2001): Soms wordt 'bedde' ook gebruikt voor het matras zelf of het hele bed compleet. Zie: Peuluw.

Ben. WNT II,1, kol. 1775: "eene van teenen gevlochten mand, voor zeer verschillend gebruik." ; "mand, korf".

Boterpot. WNT III,1, kol. 718: "een aarden (gewoonlijk een zoogenaamde Keulsche) pot om boter in te verkoopen en onder pekel te bewaren".

Broederspanne => Broeder. WNT III,1, kol. 1452: "poffertjes" ; "bestaande uit een beslag van boekweitemeel (soms met krenten er in) gebakken in eene pan met vele holten, en veelal gegeten met boter en suiker".

Cronesaye => Saai. WNT XIV, kol. 3, 4: "zekere licht gekeperde wollen stof" ; "serge, étoffe de laine" ; "op de rechterzijde geglansd" ; "stof die in het bijzonder door de lagere standen werd gedragen". Marieke de Winkel (2001) geeft als aanvulling: "Het gaat hier om kroonsaai, een gekeperde wollen stof, maar niet alleen door de laagste klassen gedragen (misschien wel in de 19de eeuw) maar zeker niet in de 17de eeuw."

Hoede rand (lode). Marieke de Winkel (bericht 2001): "Er waren ronde loden platen die op de rand van een hoed gelegd werden om ze recht te houden ".

Inocent. Marieke de Winkel (bericht 2001): Dit is een kort soort wambuis waarbij veel van het hemd zichtbaar is, zoals Vermeer draagt op 'de schilderkunst'

Kruysserviettafelaken Marieke de Winkel (bericht 2001): 'Het is een linnen damast met in dit geval een (Andreas)kruis motief, veel voorkomend".

Labaertjens Marieke de Winkel (bericht 2001): "Een labbaer is een brede, glad aanliggende soort schouderbedekking voor vrouwen, kan ook zwart of van kant zijn." WNT VII,1, kol. 871: betekenis van labaer is in het algemeen "slap" ; "slap bewegend".

Mantel (Satijn) Marieke de Winkel (bericht 2001): een geel vrouwenjakje.

Mantel (Turkse). Marieke de Winkel (bericht 2001): "Turks slaat hier op de kwaliteit textiel en niet het model!, ook wel toers genoemd, een soort grofgrein die vooral in Leiden gemaakt werd (een mengsel van zijde en wol, voor het eerst uit Turkije ingevoerd). Mag daarom nooit met 'Turkish' vertaald worden! "Een swarte turxe mantel" is ook een vrouwenjakje, waarschijnlijk met de drie volgende items in de inventaris het rouwgoed van de weduwe. 'Een swarte lakenrock' hoort blijkbaar hierbij en werd gebruikt als rouwgoed.

Nachtmantel. Marieke de Winkel (bericht 2001): "Waarschijnlijk 'nachthalsdoeken' een soort linnen schoudermanteltje, of kapmanteltje, gedragen in het huis in informele situaties, gedragen bijvoorbeeld in het schilderij met de vrouw met de zilveren kan (in Washington?)"

Neerstik. WNT LX, kol. 1795: "Benaming voor een linnen borstsuk of bef" ; "une colerette, une georgette", "halsdeksel" ; "soms met fijne kant die, langs de rand van de tabbaard, uit den kroplap of neerstik uitstak." Marieke de Winkel (bericht 2001): "kledingstukken om de hals die in de halsuitsnijding gestoken wordt, plat"

Turxse mantel zie Mantel.

Peuluw, peluw. WNT XII,1, kol. 1438, 1439: "1) Langwerpig onderkussen, hoofdmatras, waarop het gewone, kleinere hoofdkussen wordt gelegd" ; "dikwijls ook: hoofdkussen in het algemeen" ; "2) bij uitbreiding ook voor: bulster, het bed waarop men rust". Zie: Bed.

Ponjet. WNT VII,11, kol. 3285: "poignet" ; "kleine witlinnen manchet of opslag aan de mouw".

Rabat. WNT VII,111, kol. 113: "omgeslagen gedeelte van een kleed" ; "a) sierlijk bewerkte strook, meestal van franje voorzien of geplooid 'valletje' langs de hemel van een ledikant of den bovenkant van een bedsteeopening" ; "b) langs den bovenkant van een gordijn in het algemeen". Van Dale woordenboek Nederlands-Engels, 1986: "pelmet, valance, rabat".

Rok. WNT XIII, kol. 886, 887: "overkleed, hetzij over het hemd, hetzij over het blote lichaam gedragen" ; "het voornaamste, soms ook eenigste kleedingstuk" ; "mantel" ; "de rok zit onder de mantel" ; "het hemd is nader dan de rok / tunica proprior pallio est" ; "kledingstuk van mannen". Marieke de Winkel (bericht 2001) definieert een "witte satijne rock" als een vrouwenrok: "In de 17de eeuw echter kan een 'rock' (vanaf c. 1665) een lange mannenjas zijn, maar in deze context zijn het waarschijnlijk allemaal vrouwenrokken, dus een rok in de huidige zin van het woord, deze werden of in combinatie met het manteltje gedragen of als onderrok met de tabbaard. De mannen rokken waren in de regel van wol en donker van kleur, dus is het zeer waarschijnlijk dat een witte satijnen rok wel een vrouwenrok moet zijn."

Secreet. WNT XVI, kol. 1268 geeft ons een keuze uit: "3) geheim vertrek, geheime bergplaats, bergplaats voor geheime stukken" ; "4) heimelijk gemak, privaat". Dus: WC. In deze laatste betekenis zie Pijzel in Het Hollandse pronkpoppenhuis, 2000, afb.310.

Scharren => Hakkebord. WNT V, kol. 1550: "bord of plank met drie opstaande kanten tot keukengebruik, te weten om er vleesch of groenten op fijn te hakken".

Slik. WNT XIV, kol. 1766: "3) een kleine hoeveelheid van stof die men op kan likken en vervolgens ook van een andere halfvloeibare of weeke stof" ; "een slik honing" ; kol. 1771: "syroopen en slickingen".

Tabbaard, tabbert. Marieke de Winkel (bericht 2001): 'Een swarte laken tabbert' dit is hier niet een mannen mantel maar een formele dames japon waarvan het lijf strak is en achter dichtgeregen wordt. WNT XVI, kol .709 schrijft in meer algemene termen: "wijd, in den regel tot op de voeten neerhangend , mansbovenkleed met wijde mouwen, inzonderheid (...) gedragen door mannen van stand" ; "toga".

Trijp. (asgraeuwe tripe mantel) WNT XVII,, kol. 2805: "grondweefsel van linnen of katoen en een poolketting van wol" ; "veelal gelijkgesteld met pluche of moquette" ; "mindere soort van fluweel" ; "velours de gueux" ; "velours".

Vuurmand. WNT XXIII kol. 1430: "1) Mand in de kraamkamer waarin zich een test vuur bevindt en waarboven het linnen, de kleeding, inz. de luiders gedroogd worden en waarvóór het kind wordt gebakerd."

Wagenschot. WNT XXIV,1, kol. 621, 622: "Het beste eikenhout" ; "vnl. gebruikt voor betimmeringen en de vervaardiging van fijnere meubelen" ; "over de volle lengte doormidden gezaagde, gekloofde stamstukken van een bepaalde lengte" ; "dun gezaagde eiken plank". Levie/Zantkuijl Wonen in Amsterdam AHM 1980 p 71: "Er werd veel wagenschot gezaagd. Dit is dun gezaagd eikenhout, waarvan de jaarringen loodrecht op de breedterichting van de planken staan om kromtrekken te voorkomen. Het woord 'planken' werd gebruikt voor eikehout."

Waterpot. WNT XXIV,11, kol. 1911: "1) pot voor drink- of gebruikwatert; waterkan ; lampetkan" ; "2) Pot om te urineeren, kamerpot, pispot" ; "tinnen waterpot - de waterpotten die onder de beddens stonden, die waren van koleur gelijk de ouder wets bierpotten, met strepen en bloemen" In WNT geciteerde bron: Weyns, Volkshuisraad p. 1262, jaartal ca. 1900.


Caffawerker, het beroep van Vermeer's vader wordt in WNT XVII,11, kol 2805 "bloemfluweel wever" genoemd. Hij gebruikte een mengsel van wol en zijde en door het weven kwamen afbeeldingen naar voren.


This page forms part of a large encyclopedic site on Delft. Research by Drs. Kees Kaldenbach (email). A full presentation is on view at johannesvermeer.info.

Launched December, 2002; Last update March 1, 2017.

Back to the Welcome page: click Welcome.

Dank aan de web-wizard ir. Allan Kuiper voor zijn prachtige navigator.