Vervolg van deel 1: http://www.xs4all.nl/~kalden/verm/ship/Schepen-TVZ.html
Twee haringbuizen, geheel rechts. Geheel rechts op Vermeers schilderij, afgemeerd aan de scheepmakerij, liggen twee haringbuizen. Het zijn voor de tijd rond 1660 moderne, grote buizen, speciaal gebouwd voor de haringvisserij. Zeventiende-eeuwse bronnen duiden twee lengtematen aan: een klein type van 14,4 meter en een grote van 22 meter.
Rond 1600 was de haringvangst een van de grote bronnen van de welvaart van de Republiek. De visserij-onderneming werkte op bijna industriële schaal: er waren in het seizoen 500 a 600 haringbuizen op zee. Het visseizoen was - om de visstand op peil te houden - wettelijk beperkt. Men mocht elk jaar slechts vissen van 1 juni tot eind december; buiten die tijd moesten de schepen worden opgelegd. Delfshaven, dat viel onder het stadsbestuur van Delft, was rond 1600 een belangrijk centrum voor de haringvaart, maar tegen 1660 was de haringvaart er sterk afgenomen en was de positie van Delfshaven relatief gering.
Beide door Vermeer getoonde haringbuizen zijn driemasters, waarvan de twee voorste masten kunnen scharnieren. In horizontale stand rusten de uiteinden op het achterdek, op een dwars geplaatste horizontale balk, galg genaamd. Op Vermeers buitenste haringbuis (die het dichtste bij de toeschouwer staat) is de midden-mast geheel weggenomen en de voorste (fokke)mast gedeeltelijk gestreken. De achtermast staat nog omhoog.
Van de tweede haringbuis staan de middelste en achtermast overeind; de fokkemast is niet te zien. Beide schepen liggen aan de scheepswerf en zijn dus in reparatie.
Door het aftakelen van enige masten en het ontbreken van de zware zoutvaten en andere scheepsbenodigdheden, liggen beide haringbuizen buitengewoon hoog in het water.
Aan de achterzijde lopen de boorden sterk omhoog in de 'verschansing' en komen samen in een 'hek'. Daarin bevindt zich, evenals bij de hiervoor besproken kromstevens, het hennegat waardoor de helmstok steekt die het roer bedient. De vloeiende ronding van de kromme balken aan de buitenzijde is - volgens scheepskenners - door Vermeer goed getroffen.
Midscheeps is vaag de opening te zien, waardoor de zeer lange, aan tonnetjes hangende drijfnetten naar buiten werden gelaten en naar binnen konden worden getrokken. Om de wrijving te verminderen was tussen de verticale geesten de 'geestrol' opgehangen waarover het net naar binnen kon rollen. Er werd bij duisternis gevist omdat de haring alleen 's nachts naar boven zwom om naar voedsel te zoeken. Overdag zwom de haring te diep om het drijfnet met succes te kunnen gebruiken.
Uit Vermeers totaalbeeld kunnen we het door hem afgebeelde tijdstip afleiden uit een aantal elementen:
Ten eerste zien we het volle groene gebladerte van de bomen op de achtergrond, dat gegeven het zeventiende-eeuwse klimaat in de Republiek een seizoen aanduidt ergens tussen mei en oktober.
Ten tweede weten we dat de haringbuizen van 1 januari tot 1 juni van elk jaar verplicht werden opgelegd (dwz. buiten gebruik werden gesteld). Het betreft moderne, kostbare schepen die optimaal gebruikt moesten worden in het visseizoen. Deze twee haringbuizen zijn aan de Delftse scheepmakerij in deels onttakelde staat afgebeeld. De opbouw van de tijdelijk verwijderde masten zal nog enige tijd in beslag nemen. Een flink aantal werkdagen zijn nodig om de schepen weer in zeewaardige staat, en naar Delfshaven te brengen om klaar te staan op de openingsdatum, 1 juni.
Ten derde is aan de stand van de zon te zien dat het een vroege ochtend betreft.
Deze drie observaties geven het eerste uitsluitsel over het door Vermeer afgebeelde moment, namelijk een vroege ochtend in de eerste helft van de maand mei.
In welk jaar dan wel? Opnieuw vinden wij sterke aanwijzingen in het schilderij. Vermeer beeldde de bovenzijde van toren van de Nieuwe Kerk in doorzicht af, zónder een zichtbaar carillon van grote en kleine klokken. Documenten tonen aan dat de verticale openingen boven in de toren (op ca. 71 meter hoogte) vanaf de zomer van 1662 geheel gevuld waren met een carillon. Het is niet vast te stellen of er op die plek vanaf de middeleeuwen tot aan 1660 een aantal klokken te zien waren. De collectie prenten en tekeningen in de Atlas van het Gemeentearchief Delft geeft daarover geen uitsluitsel. Zeker is dat tussen mei 1660 en de nazomer van 1661 een aantal klokken omlaag en omhoog werden gehesen door de firma Hemony. Op stilistische gronden hebben deskundigen vastgesteld, dat Vermeer de groep van drie stadsgezichten, waartoe het Gezicht op Delft behoort, niet vòòr 1659 of 1660 gemaakt zal hebben. Het Gezicht op Delft is zeker de grootste en meest voldragen van deze drie schilderijen.
Ik kom, gegeven de bovenstaande analyse, uit op de vaststelling dat Vermeer een scène toont de aan het Zuideinde van Delft in een vroege ochtend in de eerste helft van de maand mei 1660 of 1661. Omdat Vermeer als schilder langzaam en zorgvuldig werkte zal het schilderij pas zijn voltooid in de periode 1662-1665. Wij weten dat hij het nu en dan ter droging wegzette, want de later door Vermeer aangebrachte lagen olieverf zijn in de "jeugdbarsten" van de eerder opgebrachte verflagen gedrongen. Het schilderij werd tijdens het leven van Vermeer, mogelijk na ca. 1661 maar zeker vóór het jaar 1674 verkocht aan de mecenas en verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven en zijn echtgenote Maria de Knuyt, die samen overigens al een groot aantal schilderijen van Vermeer in bezit hadden. Zie de Kaart van Delft met kunstenaars en hun cliënten.
Vermeer heeft in het Gezicht op Delft de werkelijkheid van het scheepverkeer in de Kolk nauwkeurig observerend en documentair overtuigend geschilderd. Zijn afbeelding is in dat opzicht vergelijkbaar met bepaalde onderdelen in zijn beroemde interieurschilderijen. Maar hij heeft op onderdelen voorrang gegeven aan de eisen van compositie boven natuurgetrouwheid. Vermeer verwerkt in de scheepstypen een schat aan betrouwbare historische informatie. Hij toont links vooraan een trekschuit en achteraan, aan de kade van links naar rechts vier kromstevens met hek. Rechts achteraan ligt een groep van vier trekschuiten en tenslotte geheel rechts nog twee haringbuizen.
De kromstevens, in de variëteiten wijdtschip en smalschip, zorgden voor vervoer van goederen op binnenwateren. Wellicht speelt ook de afhandeling van de lading van Oostindiëvaarders hier een- of tweemaal per jaar een rol, omdat in Delft een VOC-kamer gevestigd was met opslagruimten in Delft en een dependance in Delfshaven. Het meest rechtse exemplaar van de kromstevens, gelegen aan de strekdam voor de Schiedamse poort, is mogelijk een wijdtschip, en kan als beurtveer zijn ingericht ten behoeve van het vervoer van goederen en passagiers over langere afstand.
De trekschuiten zijn wellicht prominent afgebeeld vanwege de in 1655 nieuw geopende vaste trekschuit-verbinding tussen Delft, Delfshaven en Rotterdam. De zijkant en de kop van de strekdam deed dienst als 'veerkade', een centraal opstappunt naar deze plaatsen. De trekschuit geheel links bij Vermeer ligt daar slechts te wachten; er stappen daar géén passagiers in of uit, hetgeen opmerkelijk is.
De scène en de eerste opzet van het Gezicht op Delft (dat door Vermeer mogelijk werd voltooid in de periode 1662 tussen en 1665), is aan de hand van deze studie exacter te dateren dan ooit tevoren, namelijk op een vroege ochtend in de eerste helft van de maand mei in het jaar 1660 of 1661.
===
Meer details over de opening van het officiele haringseizoen staan in dit boek: Eelco Beukers, Hollanders en het water, Twintig eeuwen strijd en profijt 2, Hilversum, Verloren, 2007, p. 350.
Aanvankelijk bij de uitvinding van de haringbuis opende het seizoen op St Michielssag, 29 september. vervolgens werd het naar voren gehaald tot St Bartholomeus, 24 augustus. Tenslotte werd het voor vele eeuwen vastgelegd op St Johannes, 24 juni. De vaste datum in de 19de + 20ste eeuw was 4 of 15 juni, afhankelijk van de haven.
Als de de datum van 24 juni accepteren als een nieuw feit, dan kan de tijdsbepaling van de scene een paar weken meer speelruimte krijgen.
Naschrift. Het op een strak schema draaiende "openbaar vervoer" verkeer met beurtschip of trekschuit was niet alleen een organisatorische en technische prestatie van de eerste orde, maar had ook gevolgen voor het sociale verkeer. In het beurtschip en de trekschuit ontmoetten burger en buitenlui elkaar gedurende langere tijd heel intensief. Contact bleek er mogelijk tussen mensen met heel verschillende sociale afkomst, geloofsovertuiging en politieke denkbeelden. Een nieuw soort publicatie kwam op de makrt, het zogenaamde 'schuitepraatje' pamflet met daarin denkbeeldige discussies over tal van onderwerpen.
David Beck, een in Den Haag wonende schoolmeester en amateurschilder sprak tijdens zijn korte reis van Den Haag naar Delft bijvoorbeeld met een medepassagier, de kabinetmaker Meester Anthonie. Het gesprek ging ditmaal over kunst. Zelf had Beck de gewoonte elke avond een uurtje te lezen in zijn favoriete boek, Van Mander's Schilder-bouck. Bron: S.E. Veldhuizen (ed.) David Beck, Spiegel van mijn leven, een dagboek uit 1624. Hilversum, 1993 p.82 en 54.
Email kalden@xs4all.nl.
Hieronder volgt de papieren versie metde bijbehorende noten.
Het copyright is van toepassing voor de in deze home page gepubliceerde zaken (tekst copyright Kees Kaldenbach) en afbeeldingen (copyright / gebruiksrecht Mauritshuis en Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam. De afbeelding mogen zonder schriftelijke toestemming niet verder worden gepubliceerd.)
Voor het eerst op Internet gelanceerd 5 mei 2000; laatste update 6 juni 2010. Upload tijdschrift-afbeeldingen 14 dec 2014.