Trekschuiten, haringbuizen en vrachtschepen op Vermeers Gezicht op Delft.

Leidend tot de meest precieze datering ooit van dit schilderij

 

(Click here for English summary) Dit artikel verscheen in het Tijdschrift voor Zeegeschiedenis, april 2000. Die papieren versie bevat een groot aantal voetnoten, die hier zijn vervallen. Deze Internet-versie heeft een wat aangepaste lay-out en bevat meer afbeeldingen.

 

Door Kees Kaldenbach, kunsthistoricus.

In het Gezicht op Delft, een door Johannes Vermeer geschilderd topstuk van de Nederlandse schilderkunst, speelt de haven van Delft met daarin een aantal schepen en trekschuiten een belangrijke rol. Deze haven, gelegen aan het Zuideinde van Delft, aan het begin van de Schie, werd de 'Stadskolk' of 'Kolk' genoemd. Johannes Vermeer (1632-1675) koos bij de voorbereidingen van zijn werk aan dit schilderij een standpunt in een bovenhuis dat gelegen was aan de zuidzijde van deze Kolk. Hij keek daar in noordelijke richting over de haven. Vermeer toont de stedelijke bebouwing zoals die bestond omstreeks 1660: de stadsmuur met twee krachtige stadspoorten, links de Schiedamse poort en rechts de Rotterdamse poort. Daarachter strekt zich, in een manifestatie van stedelijke trots, de vermaarde stad Delft uit.


Afb.2. Plattegrond van de Kolk en de bebouwing aan het zuideinde van Delft. Fotomontage op schaal door de auteur op basis van de Kadastrale Minuut (1832).

A) Een trekschuit ook wel tent- of jaagschuit.

B) Kromsteven met hek, mogelijk een smalschip, van achteren te zien. C) idem, van opzij te zien. D) idem, van achteren te zien.

E) Grotere kromsteven met hek, mogelijk een wijdtschip.

F) Vier trekschuiten.

G) Twee haringbuizen.

K) Kethelpoort. S) Schiedamse poort. R) Rotterdamse poort. ARM) Armamentarium (arsenaal). OIH) Oost-Indisch Huis van de VOCD. OIP) Oost-Indisch Pakhuis van de VOCD. M) Molen. X) Standpunt Vermeer

 

Vraagstelling

Heeft Vermeer ter stoffering van die haven zo maar een paar willekeurige schepen geschilderd? Zijn die schepen door Vermeer herkenbaar of zelfs documentair afgebeeld en zo ja, geeft dit een toegevoegde historische waarde aan dit schilderij, dat in de kunsthistorische literatuur veelal wordt gedateerd tussen 1659-1662? Om deze vragen te beantwoorden beschrijf ik de verschillende scheepstypen, waarbij ik tracht aan te duiden waarom Vermeer juist deze schepen in de Kolk heeft afgebeeld. De scheepstypen op dit schilderij zijn onlangs door deskundigen opnieuw gedetermineerd. Omdat de binnenscheepvaart in de 17de eeuw qua onderzoek vrijwel onontgonnen terrein is, heb ik vooral gebruik gemaakt van archiefstukken.

Er zijn op dit schilderij verschillende scheepstypen te zien, die misschien weinig uitleg lijken te behoeven. Voorzichtigheid is echter geboden, omdat de huidige benamingen van scheepstypen veelal uit de negentiende eeuw stammen en verwijzen naar ijzeren schepen. Die typologie stemt niet altijd overeen met die van de zeventiende eeuw.

In de Kolk (zie plattegrond) werden door Vermeer van links naar rechts de volgende schepen afgebeeld: A) een trekschuit, ook wel tentschuit of jaagschuit genoemd; B) een kromsteven met hek, mogelijk een smalschip, van achteren te zien; C) idem, van opzij te zien; D) idem, van achteren te zien; E) een grotere kromsteven met hek, vanwege zijn afmetingen mogelijk een wijdtschip; F) een groep van vier trekschuiten; G) twee haringbuizen die liggen afgemeerd aan de scheepmakerij. Al deze scheepstypen zullen in dit artikel de revue passeren. Maar om te beginnen schets ik de havenaktiviteiten in de Kolk.

 

De Kolk en de VOC

 

De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) werd opgericht door organisaties in een aantal handelssteden, Kamers genoemd, waarvan die in Amsterdam veruit de grootste was en die in Delft een van de kleinste. Elke Kamer had een afvaardiging in het centrale bestuurscollege, de 'Heeren XVII'. Door de Delftse kamer van de VOC (met de letters VOCD aangeduid) werden in de periode 1602-1650 in totaal dertig schepen gereed gemaakt en gezonden naar de Oost. Ook in de daarop volgende jaren werd gemiddeld één schip per jaar uitgezonden; later werden er dat er meer. De VOCD werkte vanuit twee lokaties. De belangrijkste, het 'Oost Indisch Huis', lag in Delft (aan de Oude Delft, vlak bij het Zuideinde, zie letters 'OIH' op de plattegrond). Dit was het bestuurscentrum en de opslagplaats van de kostbare goederen. In 1670 werd het naastliggende huis aan de noordzijde er bij getrokken. Recht er tegenover, aan het water van de Oude Delft, lag het 'Oost Indisch Pakhuis' (zie 'OIP'). Dit laatste pand lag direct aan het water, zodat de goederen vanuit de schepen rechtstreeks werden opgehesen. In de 18de eeuw was een VOCD-touwslagerij vlak bij het Oost Indisch Huis gevestigd, "agter de Brouwerije de Papegaij" waarvan Vermeer het slanke torentje toont. Het lange, hoge dak aan de linkerzijde op Vermeer's schilderij hoort wellicht ook bij dit gebouw, maar zal door Vermeer zijn aangepast om de compositie als geheel horizontaler en strakker te maken.

 

De andere lokatie van de VOCD was in Delfshaven (aan de Achterhaven, het water dat aansluit op de Maas). Het fungeerde als 'zeemagazijn', de opslagplaats voor zeebenodigdheden. In 1672 werd er een nieuw groot gebouw neergezet. In Delfshaven was ook de grote scheepmakerij van regio Delft gevestigd. De VOCD-zeeschepen werden met behulp van binnenvaartschepen in- en uitgeladen bij het Goereese gat. De uitgeladen goederen gingen via de sluis bij Delfshaven en de Delfshavense Schie richting Delft, om tenslotte in de VOCD-gebouwen te worden opgeslagen. Onderweg naar Delft hoefde men alleen tolgeld te betalen aan de sluis te Delfshaven. De VOCD deed aanvankelijk zeer goede zaken.

Vanwege de groeiende commerciële activiteiten in die jaren werd de haven aan de zuidzijde van Delft te ondiep en te klein. Er was onvoldoende plek om de binnenvaartschepen af te meren. Het stadsbestuur besloot daarom een haven aan te leggen. Het hele gebied bij de Schiedamse poort ging daarom op de schop in de periode 1616-1620. Het landhoofd waarop de voorpoort van de Schiedamse poort stond, werd grotendeels weggegraven en veranderd in wateroppervlak; een klein deel van het landhoofd bleef als een strekdam bewaard. De grote doorgang van de Schiedamse poort werd afgesloten voor het verkeer en is vervolgens mogelijk als loods gebruikt. Vlak naast de Schiedamse poort, werd in de stadsmuur een veel kleinere poort gebouwd, de Kethelpoort. Die bestond eigenlijk slechts uit een stel deuren in een met natuursteen versterkte opening. De Kethelpoort gaf vanaf de westzijde van de Oude Delft toegang tot de kade, zodat de met paarden bespannen koetsen geen scherpe bocht meer hoefden te maken. Tegen de Schiedamse poort werd een aanleunend, deels houten gebouw neergezet dat mogelijk als havenkantoor werd gebruikt. Al deze gebouwen zijn te zien op het schilderij van Vermeer.

Toen de vergrote Kolk in 1620 in gebruik werd genomen, kon de binnenvaart tussen Delft en Rotterdam / Delfshaven zich goed ontwikkelen. Over de langere afstanden voeren beurtvaarders die met zeilen waren uitgerust. Voor vervoer over korte en middellange afstanden groeide in de 17de eeuw een uniek systeem van trekschuiten. Vervoer met trekschuiten werd vooral in de Republiek een economisch succes: er werden grote aantallen trekvaarten met jaagpaden en een bijbehorend stelsel van sluizen aangelegd in twee korte hausses: een vanaf 1632 en een vanaf 1656. De scheepvaart met passagiers werden door lokale overheden strak geregeld en vastgelegd in ordonnanties. De ordonnanties van de Delftse overheid zijn vrij compleet bewaard gebleven. Bij de dienstregeling van afvaarten werd rekening gehouden met de uren daglicht ; het jaar was daartoe ingedeeld in 14 tijdperken. De kortste daglichtperiode was van 1 november tot eind januari; de langste van 1 mei tot eind juni van elk jaar; daartussen varieerden de tijden stapsgewijs.

De Schie, het water tussen Delft en Rotterdam, waarvan Vermeer het begin van afbeeldt, werd pas in 1655 geschikt gemaakt als trekvaart. Het aanleggen van paden op de dijken, uit kostenoverweging veelal slechts aan één zijde langs de vaart (bij de Schie aan de westzijde), bracht met het recht van overpad en het benodigde onderhoud genoeg conflicten en juridische regelingen met zich mee. Vermeer liet op zijn Gezicht op Delft dus een trekschuit-verbinding zien die relatief nieuw was.

 

Scheepstypen in detail

 

A) en F) trekschuit / tentschuit / jaagschuit

 

Trekschuit, nieuwe lijndienst van "openbaar vervoer", 1655.

 

Links vooraan (zie plattegrond, letter A) toont Vermeer een trekschuit, ook wel tentschuit, jaagschuit, jaagveer of schuiteveer genoemd. (Zie Trekschuit van bovenaf gezien ; Zie ook Technische tekening) De benaming tentschuit wijst op de tent-vormige opbouw. Vanaf 1632 zien we in de Republiek eerst een simpele afdekking, vergelijkbaar met die van een huifkar, waarbij het zeildoek naar believen over hoepelvormige steunen open kon worden geslagen. Na het midden van de 17de eeuw wordt meestal een stevig, rechthoekig houten frame getimmerd, bedekt met zeildoek; dit soort trekschuit had een totale lengte van ca. 11,5 meter. De langgerekte, overdekte ruimte voor de "tweede klasse" heette de 'tent' of het 'ruim'. Dit ruim had slechts aan één zijde een instap/uitstap-opening, die tevens daglicht en frisse lucht binnen liet. Er was ook een "eerste klasse", de 'roef', met een uitgang achteraan in het midden van de trekschuit. In de achttiende eeuw volgt nog een luxer type trekschuit met een serie vensters aan beide zijden van de tent en de roef.

De schependeskundige Petrejus geeft de volgende karakterisering: "De schuit had overigens een slanke vorm, de voorsteven was lang, zeer licht gebogen en sterk vallend. Tegen het frontschot stonden twee jaagmasten, een korte en een lange. De jaaglijn ging van de stuurstoel van de schipper naar de top van de langste mast en van daar met een flinke lengte naar het haamhout van het jagerspaard. Het is duidelijk dat een schuit die de jaaglijn hoog vastgemaakt had, een schuit met een lage lijn aan de buitenkant kon passeren zonder dat de lijnen behoefden te worden losgegooid."

We kunnen op Vermeers schilderij bij de trekschuit links vooraan niet zien welk soort mast in gebruik is. Alle vier trekschuiten (F) rechts achteraan hebben echter lange masten, die beschilderd zijn met een een rood-witte streep die als een kurkentrekker omhoog draait. Het doet denken aan de versierde staf die dient als uithangteken voor een barbiers-winkel.

De trekschuit had per definitie géén zeil en moest daarom voortgetrokken worden door een paard. De knecht en het trekpaard volgden het jaagpad aan één kant van de vaart. De dunne maar sterke lijn van het paard naar de schuit was zo'n 60 meter lang. Als er in draf getrokken moest worden werden er soms twee paarden ingezet: "...'stappend' loopt de jager naast zijn paard, 'dravend' zit hij er op", schrijft Petrejus.

Omdat er slechts aan één zijde van een trekvaart werd getrokken en de opening van de trekschuit (althans in de versie met geheel houten betimmering, na het midden van de 17de eeuw) aan één kant lag moest het schip af en toe worden gedraaid om de passagiers goed aan wal te kunnen zetten. Het ruim was zo stevig getimmerd dat de schipper er over heen kon lopen, bijvoorbeeld bij het kloeten met de lange boom tijdens het vertrekken of aanleggen. Rechtuit varen was voor de schipper dankzij het lange trektouw geen probleem. Een scherpe bocht maken langs een gebogen kade vereiste echter stuurmanskunst en een praktisch hulpmiddel. De 'rollepalen' die bij Vermeer vooraan te zien zijn (bij de burgers die daar staan te wachten) zijn bedoeld om het trektouw er voor langs te leiden, teneinde de schuit niet te veel naar de wal te trekken als het trekpaard de bocht volgt.

Bij Vermeer, een schilder die veelal heldere en samenhangende composities maakt, neemt deze trekschuit echter een onlogische positie in. We zien namelijk de achterzijde van de trekschuit, zodat de enige opening hier niet aan de landzijde, maar aan de waterzijde lag. De officiële instaphalte in Delft lag aan de zijkant van strekdam voor de Schiedamse poort (vanuit ons gezichtspunt aan de rechterzijde) zoals o.a. te zien is op een stadsplattegrond uit 1832. Misschien ligt deze schuit hier alleen maar even te wachten? Maar wat doen de passagiers dan op deze plek? Bij een zo zorgvuldige schilder als Vermeer, die goed vertrouwd was met het komen en gaan van trekschuiten aan het Zuideinde, is dit wel een merkwaardige constructie, wellicht gekozen om redenen van compositie.

 

Ordonnantie 1730

In het Gemeente-archief Delft is o.a. een ordonnantie uit 1730 bewaard gebleven van het 'Schuiteveer Delft-Rotterdam'. Deze ordonnantie geeft een gedetailleerd beeld van het reilen en zeilen van dit schuiteveer dat in hoofdzaak bestemd was voor passagiersvervoer. Ik noem hier - voor het begrip van dit schilderij van Vermeer - alleen de artikelen uit de ordonnantie die betrekking hebben op de gang van zaken in de Kolk van Delft:

Een enkeltje Delft-Rotterdam kostte 5 stuivers in de tent of 10 stuivers in de roef. De trekschuiten vertrokken volgens dienstregeling. Er zijn vastgestelde instapplaatsen; de hoofdschipper krijgt een boete van 50 stuivers als hij tussentijds nog passagiers inneemt. De enig toegestane instappunten zijn de Kolk, de Kandelaar en de Schans. Bij het wegvaren staan de beide schuitvoerders ieder met de boom (een lange stok) in de hand, de knecht voor op de schuit en de schipper bij het roer achter op de schuit. De eigenlijke afvaart in Delft is niet in de Ordonnantie beschreven maar we kunnen die wel reconstrueren. Omdat het trekpaard in Delft niet met de lijn langs de afgemeerde binnenschepen kon lopen, wachtte het paard aan de overzijde op de kade, vermoedelijk vlak bij de rollepalen die Vermeer toont. Daar maakte de knecht het lange trektouw vast aan het haamhout van het paard en kon de reis naar Rotterdam of Delfshaven beginnen.

Passagiers die in de omgekeerde richting reisden, vanuit Rotterdam via Delft naar Den Haag of Leiden, moesten in Delft bij de Schiedamse poort uitstappen en te voet verder gaan naar de Haagpoort, waar zij overstapten op de Haagse of Leidse trekschuit.

In de Ordonnantie staan nog aanvullende bepalingen. Indien na afvaart van de 'Veerkaai' aan de Kolk binnen een half uur twintig personen staan te wachten, dan diende de schippersbaas een extra schuit in te zetten. Er zijn verder nog een aantal maatregelen van openbare orde die in grote lijnen in elke ordonnantie herhaald worden, en dus - vanuit de praktijk - wijzen op een dringende noodzaak. Deze ordemaatregelen gaan onder andere over het bestrijden van het vloeken en het beperken van het roken.

De trekpaarden konden in Delft tot rust komen bij het 'paarde wad', gelegen aan de buitenoever aan de oostzijde van de Rotterdamse poort, vlak bij de Scheepmakerij. Dit paardewad is afgebeeld op de Kaart Figuratief van Delft (1675-1678). Jonge, sterke paarden werden overigens in hun loopbaan eerst gebruikt voor andere doeleinden. Als ze ouder werden en minder kracht en uithoudingsvermogen kregen, moesten zij nog en aantal jaren zware arbeid verrichten als trekpaard.

De trekschuit mag overigens niet verward worden met het 'beurtschip', een groot schip met zeil, bedoeld voor passagiers en vracht, eveneens varend op gereglementeerde tijden. De 'nachtschuit' was een bijzonder beurtschip voor nachtelijk vervoer van passagiers en bagage over langere afstand. Aan de mast van de forse 'Delftse nachtschuit' werd bij de afvaart een zeil gehesen, behalve als tegenwind het gebruik van trekpaarden noodzakelijk maakte. Kandelaars zorgden voor verlichting en een veilige nachtelijke vaart.

 

B), C), D) kromstevens met hek, mogelijk smalschepen

 

  Smalschip B, geheel links gelegen.

 

 

Op Vermeers schilderij zien we aan de kade een aantal kromstevens of tjalkachtigen liggen. Van links naar rechts zien we er een van achter afgebeeld (B), een van opzij (C) en opnieuw een van achteren (D). Kromstevens zijn binnenschepen, herkenbaar aan de zichtbaar geringe holte, en werden gebruikt voor vrachtvervoer. Dit soort schip werd in de zeventiende eeuw lokaal wellicht smalschip, wijdtschip of misschien ook wel kaag genoemd, maar in hedendaagse termen noemen we dit type een 'hektjalk met spriettuig'. Aan de achterzijde lopen de boorden namelijk sterk omhoog en ze komen samen in een 'hek'. Daarin bevindt zich het hennegat, waardoor de helmstok of roerpen steekt, die het roer bedient.

De varianten smalschip of wijdtschip vereisen een kleine uitleg. Smalschepen en wijdtschepen zijn van eenzelfde type, maar verschillen in afmeting. Een smalschip kon in Gouda de nauwe, overwelfde, 4.68 meter brede 'Donkere Sluis' passeren. Schepen die net even breder waren (wijdtschepen dus) moesten buiten Gouda om varen. Ook in Spaarndam was er zo'n nauwe sluis die alleen smalschepen kon doorlaten.

Het tweede schip van links ( C) ligt evenwijdig aan de kade, de voorsteven die met goud en blauw is versierd naar links. Aan de steven is een kleine bol bevestigd, eveneens in blauw en goud. De donkerrode bol aan de voorzijde met een doorsnede van ca. 1 meter kan de fokkenkuik zijn, een soort foedraal om het zeil. De zeilen hadden bij het herhaaldelijk opgeien veel te lijden. Ook de ankerkabels hadden het bij dit type schip zwaar te verduren doordat het opgegeide zeil veel wind ving.

Het derde schip (D) is van achteren te zien en is lastig te lezen door de na-donkering van de pigmenten op het schilderij.

Wat zeggen de handboeken over de kromstevens met hek? Petrejus meldt: "De inrichting was bij alle tjalken dezelfde: het ruim, een achteronder voor de schipper en zijn gezin en een vooronder voor de [een of twee] knechts. De stookplaats bevond zich achter in het schip." "Smal- en wijdtschepen werden gebruikt voor vracht- en personenvervoer en als lichter van de Oostindiëvaarders...".

De serie kromstevens op het Vermeer-schilderij en werden dus mede gebruikt voor het 'lichten' van zeeschepen. Vanaf de Oostindiëvaarders brachten ze de goederen naar de Delftse pakhuizen van de Oost-Indische Compagnie

Op het schilderij van Vermeer is niet met het blote oog (maar wel via een röntgenopname of een bijzondere video-techniek, infrarood-reflectografie) nóg een schip zichtbaar, dat is gelegen tussen de eerder genoemde schepen. Ook opzij van de haringbuizen is nog een schip te zien dat door Vermeer bij nader inzien weggeschilderd om de compositie te versterken. Ook is het formaat van enige schepen aangepast tijdens het schilderen.

 

E) een grotere kromsteven met hek, mogelijk een wijdtschip

 

 

Aan de kop van de strekdam voor de Schiedamse poort toont Vermeer de zijkant van een grote kromsteven met hek, mogelijk en 'wijdtschip'. (Zie technische tekeningen Wijdtschip van boven gezien en Wijdtschip van opzij gezien). Dit schip, waarvan de voorsteven naar rechts is gericht, heeft opzij een groot zwaard met een groen-achtige bovenrand. Het imposante witte zeil is gestreken. De achterzijde is blauw en goud geverfd. Dit type schip werd evenals het smalschip gebruikt voor goederenvervoer en, vanwege de grotere breedte, mogelijk ook wel ingericht als beurtschip, waarbij het geschikt werd gemaakt voor personenvervoer.

 

Klik hier: Verder naar Haringbuizen en de eerste verfijnde datering!

 

Gelanceerd 5 mei 2000 - Laatste update 30 mrt 2011