De stadsbewoners produceren prachtige cultuur maar ook bergen vuilnis en ontlasting. Het was van levensbelang voor de steden in de Republiek snel van die onwelriekende stoffen af te komen.
Links een spotprent door Sweerts.
In het gemeentearchief van Delft zijn geen reglementen of keuren bewaard gebleven over vuilafvoer. We kunnen dus niet nagaan hoe het in Delft precies ging met het ophalen van huisvuil en de ontlasting. Voor een vergelijking met een andere Hollandse stad raadplegen we hier echter Cor Smit's prima boek Leiden met een luchtje, Straten, water, groen en afval in een Hollandse stad, 1200-2000.
Tot aan 1455 was de stad Leiden (en dus ook in Delft?) nauwelijks bestraat met stenen en lag het vol modder en drek van talloze loslopende koeien, paarden, varkens, kleinvee en pluimvee, maar ook van de mensen, die hun behoefte vrijelijk op straat deden. Er werden dan ook uit noodzaak vaak trippen*, een soort verhoogde klompjes gebruikt om onder de schoenen te binden. De stad stonk flink, en in de zomer zelfs enorm, vooral als in de modder werd geroerd.
Het aanleren van andere, meer hygiënische gewoonten en gebruiken door stadsbewoners geschiedde in de loop der eeuwen maar zeer langzaam. Wel werd in Leiden de hoeveelheid poep op straat verminderd door het vee vanaf 1455 te verbannen uit de straten van de stad (behalve op de geregelde beestenmarkten). We mogen aannemen dat in Delft ook zo'n maatregel werd genomen. Opzij van het Vermeerhuis aan de Oude Langendijk was een steegje dat van een hekje was voorzien om het vee tegen te houden, dat van de Beestenmarkt was ontsnapt via de Burgwal. Achtergelaten dode dieren en botten vormden in de stad een bijzondere bron van ziekten en verderf. Langzamerhand, in een proces van eeuwen, werden de wegen bestraat met keien en klinkers, zodat het vuil beter wegspoelde.
In Leiden was sprake van een tweeledig stelsel: er waren ambtenaren in dienst van de gemeente om vuil af te voeren én er waren zelfstandige ondernemers die konden worden ingehuurd. (Smit, p. 11, 30) De stad zorgt ook voor bepaalde voorzieningen en heeft voor de waterkwaliteit ook overleg te voeren met het Hoogheemraadschap. Het vuil was composteerbaar - er was nog geen weggooimaatschappij. Gebruiksgoederen werden hergebruikt tot ze geheel versleten waren. Huishoudelijk afval bestond in hoofdzaak uit wat wij nu groente-, fruit- en tuinafval noemen. In Delft werden stedelijke vuilnis- en baggerstortputten ('stalen' genoemd) aangelegd even buiten de Oostpoort. Er kunnen in Delft net als in Leiden ook particuliere vuilnisputten zijn geweest, die eens in de zoveel tijd werden geledigd.
Gemeenten hebben ook stillen of 'pishuysen' aangelegd boven de grachten (Smit, p. 37, 45, 71).
In Delft werden in de zestiende eeuw 'cribben' of 'crebben' aangelegd. Dat zijn vuilnisputten, door een ijzeren rooster afgedekt. Er werd steeds één 'cribbe' voor twee huizen aangelegd (hiervor moest huur worden betaald), en aan de stadsveste waren grotere putten aangelegd (De Bont, p. 101).
In andere steden kon men meestal bij huis zijn behoefte doen boven een open riool dat op de stadsgracht uitkwam. De stadsgrachten moesten steeds worden uitgebaggerd omdat het vuil zich er ophoopte.
In Delft was dit echter streng verboden vanwege de grote bierbrouw-industrie die veel schoon water nodig had. Als men bij het huis een eigen beerput had, dan raakte die ook langzaam vol en moest die eens in de zoveel tijd geleegd worden in een schuit of in een 'buyckwagen'-handkar. Maar meestal zal men, net zoals bij Vermeer, thuis op het binnenplaatsje pispotten met uitwerpelen hebben verzameld tot de schuit of kar langs kwam, luidruchtig aangekondigd door een man met een ratel voorop (Smit, p. 73).
Dierlijke en menselijke uitwerpselen werden tot aan ca. 1900 als mest verkocht aan boeren. Het ophalen was goed geregeld door particuliere ondernemers omdat het om een winstgevende meststof ging. Huisbewoners werden geacht hun strontemmers en po's te ledigen in stro-schuiten die op geregelde tijden door de grachten voeren. Of in een 'buyckwagen'-handkar die door straten en stegen reed. Maar de mens is gemakzuchtig en het zal nog eeuwenlang echter nog vaak zijn voorgekomen dat zomaar op straat en in steegjes werd gepoept en geplast, of dat po's zomaar op straat of in de gracht werden geledigd. Een wandeling langs huizen was soms gevaarlijk!
De as uit de vele open haarden werd apart verzameld omdat het een waardevolle grondstof voor potas was (Smit, p. 74).
Wie zich niet hield aan het verbod en toch huisvuil zomaar weggooide op straat kon worden verklikt door andere stadsbewoners, die er dan een mooie aanbrengpremie aan overhielden (Smit, p. 32).
De Hollandse manie voor het schrobben van huizen, stoepen en straten kan een uitvloeisel zijn geweest van de tradiie van properheid in de voorwerpen en werkruimten in de zuivel- en kaasbereiding.
Go to the full Menu of art history tours.
*We zien trippen op het zogenaamde 'Arnolfini' portret, door Van Eyck, in de National Gallery, Londen.
Literatuur:
Chris de Bont, Delfts Water, Tweeduidend jaar bewoning door waterbeheer in het Delftse. IHE, Delft / Walburg Pers Zutphen, 2000.
Cor Smit, Leiden met een luchtje, Straten, water, groen en afval in een Hollandse stad, 1200-2000, Primavera Pers, Leiden 2001.
750 jaar Delft, Delftenaren, Waanders uitg. 1996, p. 203.
This page forms part of a large encyclopedic site on Vermeer and Delft. Research by Drs. Kees Kaldenbach (email). A full presentation is on view at johannesvermeer.info.
Launched December, 2002; Last update March 1, 2017.
Back to the Welcome page: click Welcome.