Kees Kaldenbach
(Voor een versie met uitgebreide voetnoten zie de recente publicatie in het Bulletin KNOB, november-december 2000. Deze internet-versie heeft extra tussenkopjes en een iets andere volgorde. De voetnoten ontbreken hier.).
Clik voor Duitse versie / Auf Deutsch
Op het eerste gezicht lijkt er over de gebouwen, afgebeeld op het beroemde schilderij Het Straatje van Johannes Vermeer (1632-1675, zie afb. 1) niet zo heel veel bijzonders te vertellen: we zien een aantrekkelijk schilderij van een straatje met wat oude huizen. Vergeleken met Het Gezicht op Delft (1660-1661, Mauritshuis, Den Haag) is er inderdaad maar weinig geschreven over Het Straatje, "...dit schilderij dat in zijn ingetogenheid een rijk scala van emoties weet op te roepen..." en "...de schoonheid van het dagelijks leven..." bezingt. Maar hoe langer men kijkt, hoe meer er aan te ontdekken valt op minstens twee manieren: als een schilderij dat bestaat uit zeer zorgvuldig geschilderde lagen olieverf op doek en als een documentaire van laat-middeleeuwse architectuur. Dit artikel belicht vooral de documentaire waarde en onderzoekt de vraag of de Delftse lokatie in 1982 inderdaad is vastgesteld. Aan het einde van dit artikel wordt wat dat betreft een balans opgemaakt.
We kijken naar Het Straatje vanaf een hoogte van ongeveer 2,5 meter boven het niveau van de straat. Het gezichtspunt is recht tegenover gekozen op een afstand van ongeveer 17 à 20 meter. De schilder toont deze huizen recht van voren en heeft er dus voor gekozen dieptewerking en perspectief te minimaliseren.
Rechts zien we een flink stuk van een voorgevel van een huis en geheel links een fragment van een ander huis. Midden achteraan zijn nog enkele delen van andere huizen te zien. Het lijkt alsof de afbeelding met name aan de rechterkant en de bovenzijde vrij willekeurig is afgesneden, als een moderne foto. De afbeelding lijkt door te lopen. Vermeer wilde de compositie van de reeks diagonalen linksboven en serie rechthoeken elders op het schilderij echter precies zo laten zien, want er is later geen centimeter van het doek verloren gegaan. Röntgenfoto's tonen aan dat het doek compleet is. Op een andere manier kun je ook zeggen dat Vermeer onze verbeeldingskracht losmaakt: het schilderij loopt als het ware buiten de lijst door.
Rechts zien we het hoofdonderwerp: een eenvoudig, wat in verval verkerend huis dat (gezien de bouwstijl) dateert uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Horizontale en verticale lijnen domineren, niet alleen in het houtwerk, in het zandsteen, de muurankers en het steeds herhaalde patroon van het glas in lood, maar vooral in de bakstenen en de voegen. Het huis is afgebeeld met een trapgevel. De trapgevel van het huis is niet van het gebruikelijke soort klimmende treden voorzien, maar van een bijzondere soort klimmende kantelen, een weinig voorkomende gothische varëteit die ons doet denken aan fortificaties en kastelen. In het huidige Delft is er geen voorbeeld van zo'n gevel behouden gebleven. De Historisch-Topografische Atlas van het Delftse Gemeentearchief bewaart slechts één oorspronkelijke afbeelding van dit soort architectuur (Decker/VanBleyswijck).
De gevel van het huis dat Vermeer heeft afgebeeld bestaat voornamelijk uit baksteen metselwerk. In Nederland was het in de laat-middeleeuwse tijd, zelfs tot aan 1660 of 1670, gebruikelijk de muren te metselen uit bakstenen en kalkmortel en daarna de muur geheel te schilderen met rode oker. Vervolgens werden de horizontale en verticale lijnen van het voegwerk in dunne lijnen overgeschilderd met witte verf, met als resultaat een uniform uitziende muur. Deze aanpak verdoezelde de ongelijke kleuren, afmetingen en vormen die het resultaat waren van een onvolkomen baksteen-manufactuur.
Ook was het gebruikelijk om alle zandsteen elementen in de gevel in een gelige zandsteenkleur te schilderen, inclusief de zandsteenplaten die de treden van de trapgevel afdekten. Vaak werd die kleur voortgezet in het schilderwerk van het houtwerk in de ramen. In dit schilderij van Vermeer is het niet duidelijk of er geschilderd hout is afgebeeld. Het houtwerk is in ieder geval heel eenvoudig, en heeft boven de deur twee peerkraal -ornamenten (zie foto rechts). De voordeur draait zoals altijd naar binnen. Het niveau van de voorkamer lijkt voorbij de stenen drempel iets lager te liggen dan dat van de straat. Vóór het huis zien we twee zitbanken, gemaakt van houten planken. Een plank eindigt in een kistje. Deze banken staan op een betegelde stoep die fungeert als een voortzetting van de privéruimte op straat.
Vermeer laat zien dat het onderste gedeelte van de huizen en poortjes op een wat ruwe manier jaar na jaar werden gewit met vele lagen kalk. Een aantal losse, deels verzakte bakstenen in de bovenstukken van de poortjes zijn hier en daar individueel zichtbaar onder die dikke lagen kalk. De kalk bij de zitbank is wat vervuild en ook elders is het witwerk aangetast door muur-uitslag en straatvuil. Deze witgeschilderde muur is overigens een van de onderdelen van het schilderij die het duidelijkst emoties kunnen oproepen bij de toeschouwer: Herkenning? Ontroering? Vertedering over de opgegeven strijd tegen de tand des tijds? De witte verf heeft ook in het geheel van de compositie zijn functie. Toetsen witte verf in de muur worden door Vermeer voortgezet in elk van de vier figuren op het schilderij.
Het metselwerk boven de poortjes is in slechte staat omdat het regenwater daar vrij spel heeft gekregen sinds de afdekking grotendeels is verdwenen. Bovenaan het huis, ter hoogte van de trapgevel, is een betere voorziening getroffen om dat soort schade tegen te gaan. De afdekkingen van zandstenen platen moeten daar voorkomen dat het regenwater in het metselwerk doordringt. Zandsteen werd tegen aanzienlijke kosten van over de grens aangevoerd en is vaak gebruikt om visueel maat en ritme aan te geven in muren van grote en belangrijke gebouwen; men spreekt dan van "speklagen". In Het Straatje zien we op het rechter huis, net boven de top van de spitsboog boven de deur geen speklagen, maar een smalle horizontale zandstenen "waterlijst". Hogerop in de gevel is er nog een waterlijst aangebracht. Beide dienen om het regenwater zoveel mogelijk van de gevel af te houden en naar de straat te laten druipen. Het is mogelijk dat de hele voorgevel van dit huis om die reden ook wat naar voren leunt, net als bij veel andere gevels van oude woonhuizen.
Bouwhistorici hebben in de loop der tijd een aantal bijzonderheden ontdekt in de architectuur die is afgebeeld op dit schilderij.
Om te beginnen is uit de opbouw van de voorgevel af te leiden dat het huis een middeleeuws houtskelet had. In een latere fase, omstreeks 1450-1500 is de voorzijde van deze voorgevel voorzien van een dunne nieuwe bakstenen gevel, met een dikte die gelijk is aan de lengte van één baksteen. Een muur van deze dikte heet 'steens werk' en het gebruikte metselverband is 'staand verband'.
Een bewijs voor het bestaan van een houtskelet is onder andere af te lezen aan de muurdam naast het venster aan de linker zijde van de begane grond. Een dergelijke dunne muurdam ter breedte van slechts één steen (gelijk aan de dikte van de zijmuur), zou zonder houtskelet de zijdelingse druk van de voorgevel onvoldoende kunnen opnemen en daardoor instortingsgevaar veroorzaken. Links van de deur zien we een muuranker dat dit deel van de muur aan en deel van het houtskelet vastzet. Rechts van de deur zien we géén muuranker; er zal daar dus een binnenmuur zijn die de bouw ter plekke verstevigt. We zien verder nog een muuranker linksboven, vlak boven de waterlijst. Dat anker was vastgezet in een houten muurplaat, die bovenaan op de gehele lengte van de zijmuur rustte. Aan die muurplaat waren de spanten van het dak gekoppeld. We zien tenslotte aan de zijmuur nog een lang muuranker, dat o.a. de zijdelingse druk van de ontlastingsboog in de voorgevel opving.
Bouwhistorici herkennen verder de wijze waarop Vermeer de metselwerk-techniek afbeeldt. Ter linkerzijde zien zij aan de hoek op de eerste verdieping bijvoorbeeld een combinatie van metselwerk met een 'kop-klezoor' (zie pijl op tekening rechts). Op de hoek ligt eerst de kopse kant van een baksteen waarvan het lange gedeelte in de zijmuur zit. Aan de voorkant zien we daarnaast een kwart-steen, de klezoor, die een kleine ruimte vult en tenslotte zien we de kopse kant van eerste baksteen. Er boven en eronder zien we een baksteen over de volle lengte. De 'kop-klezoor' is een bepaalde bouwkundige oplossing in metselwerk in een hoek. Het brengt een patroon aan dat in de rest van de muur een regelmatig metselverband geeft.
Vermeer toont ook de vensters met de ramen van het glas in lood op een buitengewoon gedetailleerde, bijna documentaire manier. Elk venster heeft zijn eigen patroon dat overigens vergeleken kan worden met dat op andere Vermeer-schilderijen (zie foto rechts). Op de begane grond zien we de glaasjes van het venster in de vorm van staande rechthoeken. Geheel bovenaan is er een afwisseling in de vorm van twee rijen driehoeken die een serie ruit-vormige glaasjes omvatten. In het venster boven de deur zijn de staande rechthoeken veel nauwer. Ze benadrukken de verticale aard van dit venster. Het valt ons hier pas goed op dat de begane grond van dit huis zeer hoog moet zijn geweest.
Op de eerste verdieping (of moeten we zolder zeggen? - de Vlaamse term "het verdiep" lijkt hier het best op zijn plaats) zien we twee vensters met een andere variëteit glas in lood, namelijk bijna vierkante ruitjes die zijn gevat in nauwe verticale en horizontale strippen in de vorm van afgeplatte zeshoeken. De maatvoering is iets ruimer in het venster aan de rechterkant. Het glas laat lich toe in een kamer die erg klein en laag is. Helemaal bovenaan zien we een kleine vliering. Het venster van de vliering heeft ruit-vormige glaasjes met diagonale loodstrippen en rondom driehoekige glasplaatjes.
Eigenlijk observeren we helemaal geen ruitjes; we zien alleen een aanduiding van het door verwering ontstane lood-oxyde. Deze witte uitslag die Vermeer schilderde op de loodstrippen wijst op ouderdom van de vensters. De loodstrippen zijn minimaal weergegeven, in een ordelijk en afwisselend patroon, zonder dat het geheel mechanisch aandoet of met een liniaal lijkt te zijn getrokken.
Links van het midden van het schilderij zien we twee stegen of sloppen, in Delft ook wel 'poort' genaamd. De rechter steeg schijnt aan de straatzijde helemaal geen deur te hebben. We kijken daardoor in de intieme wereld achter in die steeg, die zich achteraan ter linkerzijde L-vormig verbreedt. Dat kleine erf geeft toegang tot een overdekte ruimte met een deur (links) en een venster (rechts). De naastliggende steeg, die dientengevolge korter moet zijn, heeft een afgesloten deur die in twee kleuren beschilderd is met een vlakverdeling in kruisende diagonalen. Boven die deur is een miniem houten afdakje te zien.
Helemaal links staat niet, zoals we in eerste instantie menen te zien, de voorgevel van het naastliggende huis maar de gevel van een bij dat huis horende aanbouw met een aflopend schuin dak.
Er is verder groen gebladerte te zien van een klimop of een wijnrank. Omdat dit niet goed te zien is zou men terughoudend moeten zijn er betekenis aan toekennen aan deze plant. Helaas heeft de plant nu een blauwige tint. Groene verf werd door kunstschilders samengesteld door blauw en geel pigment te mengen. Het geschilderde groen van het gebladerte is in de loop der eeuwen echter verkleurd door chemische afbraak van het gele pigment.
Een driehoek van een bewolkte blauwe lucht wordt uitgespaard door de perspectivische lijnen van de omringende daken. De lijnen van linksboven naar rechtsonder leiden het oog naar een groep huizen in de verte, maar het mentaal construeren van een mogelijke plattegrond is op het eerste oog niet gemakkelijk. Ook de gebogen vorm bovenaan een gevel op het tweede plan is niet goed te duiden. Kan het een nok of een schoorsteen zijn? In de verte zien we weer zoiets als klimop, die groeit tegen een gevel van een er parallel achter liggende straat.
Ook andere bijzondere visuele eigenschappen komen naar boven als we het schilderij nader bestuderen. Het patroon van de straatstenen volgt niet de normale lijnen van het centraalperspectief. Die lijnen horen ordelijk samen te komen in het centrale verdwijnpunt op het schilderij (zie de perspectiefstudie door Houbolt, 1923). Het verdwijnpunt ligt iets boven het centrale kruis van het grootste venster ligt, in het verlengde van de lijn van de schrobgoot. Vermeer heeft zijn gele lijnen van de straatstenen met zeer vloeibare verf heel losjes, bijna trillend aangebracht over een grijsblauwe ondergrond. Ofschoon het perspectief daar een beetje vreemd is, stelt zijn verfpatroon ons in staat het patroon van de ongelijkmatig gelegde straatstenen goed waar te nemen. Hij heeft een soort 'stenografie' gebruikt. Rechts overheersen gele klinkers; links zien wij een iets blauwere steensoort.
Maar nog belangrijker - het grootste gebouw rechts op het schilderij lijkt op het eerste oog symmetrisch, maar blijkt bij nader inzien tal van afwijkingen te vertonen. De muren links en rechts van de toegangsdeur zijn van ongelijke breedte en de grote ramen van de begane grond zijn verschillend van hoogte. De spitsboog boven de deur staat niet op de centrale as van de bovenliggende verdieping. Op die verdieping zien wij luiken. Die aan de linkerzijde zijn gesloten, en slechts een luik van het rechter venster is zichtbaar. Hat patroon van het glas in lood volgt de afwijkende maten van elk van de vensters.
In de menselijke waarneming is spiegelsymmetrie van groot belang. Vermeer heeft bij het portretteren van dit huis wat betreft spiegelsymmetrie bestaande afwijkingen overgenomen óf deze afwijkingen op eigen initiatief aangedikt. Wij weten niet in hoeverre is de compositie van dit schilderij door Vermeer is aangepast. Hoe het ook zij, het geheel werkt betoverend omdat wij onbewust of bewust registreren dat er iets niet helemaal klopt. En we blijven kijken.
Een van de meest sprekende niet-symmetrische elementen is de ontlastingsboog boven de grote vensters op de begane grond. Links begint de ontlastingsboog waar die hoort, namelijk in de zeer dunne muurdam. Maar die zelfde boog eindigt rechts, vlak bij de voordeur, ca. 15 cm. te vroeg. Schilderde Vermeer hier een visuele truc of geeft hij een documentair stukje verbouwing weer, waarbij ter wille van een vergroot kruisvenster ooit een stuk muurdam is gesloopt? Dat laatste is zeker niet onmogelijk. Bij het rechter venster begint de ontlastingsboog wél daar waar hij bouwkundig thuishoort.
Op de begane grond zijn beide groene luiken van het linker raam gesloten. Maar het open luik van het rechter raam is duidelijk slanker dan de groene. Dit is in tegenspraak met de opzet van de verdieping, waar het rechter venster juist groter is. Pas geheel bovenaan schijnt de ware symmetrie te worden hersteld, maar daar zien we tevens de schoorsteen tussen de openingen van een stel klimmende kantelen. De totale facade wordt dus op een vreemde wijze asymmetrisch.
De schilder Pieter de Hooch (1629-1684) kwam in of vlak voor 1652 naar Delft om er te wonen en werken. Zijn populaire schilderijen van interieurs en hofjes met gezeten burgers moeten door Vermeer met interesse zijn bestudeerd. Vermeer kon spoedig De Hooch's kwaliteit benaderen op het punt van groepering in de ruimte en een fabelachtige stofweergave. Maar hij overtrof De Hooch verre in de weergave van menselijke figuren, in de totaalcompositie en in de weergave van licht.
In 1658 schilderde Pieter de Hoogh, die zich op dat moment in Delft gevestigd had, een aantal schilderijen van binnenhofjes met doorkijkjes naar de straat. Vermeer kende die werken en zal getracht hebben De Hoogh te overtreffen. Meestal schildert De Hooch de bakstenen van straat en muren heel nauwgezet, stuk voor stuk. Vermeer laat eerder een impressie van een bakstenen muur zien. Hij toont niet ieder steentje maar kiest voor een incomplete afbeelding die de menselijk waarneming aanspoort tot een visuele reconstructie. Dit omzetten van visuele hints in een samenhangend beeld vormt een beloning op zich. Vermeer toont in dit werk en op vele andere schilderijen een ongehoord inzicht in visuele vertaling van een incompleet plaatje, hoe wij vlekjes verf omzetten in een herkenbare voorstelling.
De kunsthistoricus Arthur Wheelock, jr. heeft eerder een aantal van de hier boven beschreven bijzondere afwijkingen in de architectuur van Het Straatje beschreven. Aan de ene kant gelooft hij dat het schilderij een bepaald huis afbeeldt, maar aan de andere kant denkt hij dat de omtreklijnen van de huizen en het kleurenschama door Vermeer is gewijzigd.
Een aantal elementen heeft hij echter over het hoofd gezien. De wijze waarop Vermeer oude scheuren, beschadigingen en ruwe reparaties afbeeldt vormt een belangrijk bewijs dat dit een afbeelding is van een bestaand gebouw. Bouwkundigen van de Technische Universiteit Delft hebben gerapporteerd dat dit niet zomaar scheuren zijn die door Vermeer zijn gefantaseerd, maar dat ze logische breuklijnen vormen, die niet aan een leek bekend konden zijn. Dat bewijst dat Vermeer in ieder geval gedeelten van een bestaand gebouw moet hebben afgebeeld. Wel zal hij de nodige artistieke artistieke vrijheid heben genomen voor wijzigingen in compositie. Dat soort wijzigingen zijn ook bekend uit het Gezicht op Delft.
Er heerst een stilte in de atmosfeer terwijl een intiem moment is afgebeeld in Delft. De vrouw die in de deuropening zit is werkt geconcentreerd aan haar kantwerk of naaldwerk. Een jongen en een meisje knielen op de tegels buiten en zijn evenzeer opgenomen in hun bezigheden. De meid in de steeg buigt zich over haar bezem. Dit zijn alle acteurs in dit stilleven. Maar in een Röntgenopname van het schilderij kan men nog een figuur zien die rechts bij die steeg staat. Dit figuur is door de kunstenaar uitgewist.
Een meid giet water omlaag in een schrobgoot aan het einde van de rechter steeg. We weten het gevolg van deze actie. Het water zal langzaam langs de goot sijpelen en de straat oversteken naar ons toe. Deze schrobgoot laat ons zien dat dit straatje aan een gracht ligt die parallel loopt met de straat.
Omdat auteurs over Vermeer vanaf de jaren 1950 reeds documenten met de adressen van Vermeer's woonhuizen kenden, was voor hen de link snel gelegd. In 1950 wees Swillens op de situatie aan de Voldersgracht, zoals gezien uit de achterkant van de herberg Mechelen. Mechelen was een fors gebouw, dat met de voorgevel gelegen aan het Marktveld. Het was in 1641 met een zware hypotheek gekocht door Vermeer's vader. Johannes Vermeer woonde er als jongeman tot ongeveer zijn veertiende verjaardag, of mogelijk zelfs nog een paar jaar langer. De herberg Mechelen was net als alle naastliggend panden aan de achterzijde direkt aan het water gelegen. Mechelen is jammer genoeg een eeuw geleden afgebroken, als enige huis in het blok. Die plek is nu nog steeds onbebouwd. Ook het woonhuis waar Vermeer later met zijn vrouw, kinderen en schoonmoeder woonde is afgebroken.
Swillens stelde dat Het Straatje tegenover Mechelen lag en door Vermeer werd geschilderd omdat het zou worden afgebroken ten behoeve van de bouw van het nieuwe St Lucas-Gilde (zie luchtfoto). We weten nu dat dit incorrect is. Aan de Voldersgracht werden geen huizen afgebroken maar werd een kapel van het Oude Mannen huis in 1661 or 1662 verbouwd om plaats te bieden aan het Gilde.
Van doorslaggevend belang is echter dat de Grote Brand van 1536, die in totaal 4/5 van Delft in de as legde, ook alle huizen aan de Voldersgracht trof. Zie de afbeelding waar de lichtgekleurde delen de in de as gelegde delen voorstellen. Het rechter huis op Het Straatje kan nauwelijks na dat jaar zijn gebouwd, gezien de architectuur en de staat waarin het zich bevindt. De scène toont dus niet huizen aan de Voldersgracht. Maar welke gebouwen dan wel? Wheelock schreef in 1995 dat de plek van Het Straatje nooit is gevonden is en dat de kans klein is dat hij ooit gevonden zal worden. Tientallen gebouwen zijn reeds in de loop der 19de en 20ste eeuw aangewezen, en zo heftig - maar op zo weinig grond - verdedigd dat het onderwerp momenteel zeer kritisch wordt benaderd.
Voor één lokatie is gezien het archeologische en bouwhistorische onderzoek van 1982 echter een vrijwel sluitende bewijsvoering mogelijk, die aan het einde puntsgewijs wordt gepresenteerd.
Wim Weve maakte in het voorjaar van 1982 als student deel uit van het team van deskundigen van de TU Delft dat Nieuwe Langendijk nrs. 22, 24 en 26 onderzocht en in kaart bracht. Weve kreeg daarbij een brainwave en legde de mogelijke Vermeer-connectie vast in een klein rapport, dat in kleine kring werd verspreid. Aanleiding voor het onderzoek van de genoemde panden was de voorgenomen sloop om plaats te maken voor een bejaardentehuis. Tijdens en na de sloop van de balken en de muren kwam een stelsel van bouwelementen uit verschillende bouwperioden aan het licht. Deze muren, balken, funderingen en andere sporen werden nauwgezet beschreven en gedocumenteerd. Weve zag ook ná bestudering van alle gegevens in het geheel sterke aanwijzingen voor de lokatie van Het Straatje. Weve studeerde af als ingenieur en werkt sinds 1987 als bouwhistoricus voor de stad Delft.
Claes Joris van Haaften, lid van het voornoemde team, publiceerde de documentatie van dit onderzoek in 1987 in een uiterst gedetailleerd, driedelig rapport. In die publicatie is in sterke mate verband gelegd tussen wat men bovengronds aan bouwelementen aantrof en hetgeen in de fundamenten af te lezen was. In zijn rapport vinden wij vele plattegronden van de genoemde huizen, zoals ze zich in de loop der eeuwen hebben ontwikkeld. Ook maakte hij een reconstructie-plattegrond in zwartwit van de zeventiende-eeuwse situatie van de huizen Nieuwe Langendijk nrs. 22-26, dat op tal van punten een samenhang vertoont met Het Straatje van Vermeer. Zie op deze internet site ook een door Kaldenbach ingekleurd exemplaar)
Om met hen mee te denken ('for the sake of the argument') nemen we voorlopig even aan dat Weve en Van Haaften gelijk hebben. Of dat zo is, zal aan het eind blijken, bij de conclusie na de uitgebreide vergelijking tussen documentatie en schilderij.
Van Haaftens plattegrond is zeer nauwkeurig samengesteld op basis van van de genoemde bouwkundige en stads-archeologische opname uit 1982. De plattegrond bevat voor 95% lijnen die tijdens de opgraving zijn aangetoond. De resterende lijnen, die er door Van Haaften op basis van het Vermeer-schilderij bij zijn getekend, betreffen slechts de verdeling door middel van twee scheidingsmuren van de stegen van de ruimte gelegen tussen de aanbouw van nr. 22 (het linkerhuis) en de muren van nr. 26 (het rechterhuis).
Een andere tekening van Van Haaften, ditmaal het vooraanzicht in opstand toont een vergelijking van de situatie in 1982 (boven) met die van Het Straatje van Vermeer (onder). De gestippelde lijn boven nr. 26 geeft de vorm aan van de oude kap van dit pand. De doorgetrokken lijn boven nr. 24 geeft de situatie anno 1982 aan van het dak aan van het zaalgebouw achter nr. 24 (zie het blauw gekleurde gebouw op de plattegrond). De stippellijn erboven geeft de vorm van het dak aan zoals die in de zestiende en zeventiende eeuw bestond. Op het onderste gedeelte zien we een lijntekening van Het Straatje. De stippellijnen geven de exacte plaats aan van de het pand nr. 26, waarbij ook opvalt dat het straatniveau is in de loop der eeuwen gestegen.
Wat betreft indeling van de oorspronkelijke voorgevel van nr. 26 merkt Van Haaften op dat in de vijftiende en de zestiende eeuw gangen nauwelijks voorkomen in woonhuizen. De deur lag gewoonlijk aan de straatzijde, bij bredere gevels in het midden van het huis, en niet aan de zijkant waar we het tegenwoordig aantreffen. De situering van de onderkeldering, die in de zeventiende eeuw werd aangebracht, direkt onder de kamer aan de rechter zijde van het pand nr. 26, wijst sterk op een situatie met een deur in het midden van dit huis.
Het stukje terrein tussen 22 en 26 was afgezien van mogelijke tussenmuren onbebouwd in de zeventiende eeuw. Het werd pas bebouwd rond 1830 als huis nr. 24. Van de erfafscheidingen die op deze plek stonden, en die de stegen vormden, is helaas geen fundering teruggevonden, omdat pand nr. 24 bij de bouw in ca. 1830 gedeeltelijk onderkelderd werd en de grond daar dus uitgegraven was. De erfafscheidingen van de stegen volgen op de plattegrond dus uitsluitend het patroon zoals dat bij Vermeer te zien is.
De haard van nr. 26 was gelegen in de woonkeuken van het huis ; dit hele vertrek werd ook wel 'binnenhaard' genoemd. De woonkeuken en het daar achter gelegen achterhuis waren dus de enige goed verwarmde kamers van dit huis. De voorkamer bleef onverwarmd. In de woonkeuken zien we de grote gebogen haard aan de rechterzijde ; sporen van de forse schouw zijn tijdens het onderzoek aangetroffen. Er boven liep het rookkanaal boven de schoorsteen die naar het dak leidde. Op het Vermeer-schilderij zien we tussen de klimmende kantelen rechtsboven een stuk van een schoorsteen, hetgeen wijst op een haard aan die zijde van het huis.
De woonkeuken van nr. 26 werd verlicht door een fors venster, dat hoog geplaatst was in de linker zijmuur, recht tegenover de stookplaats. Het bovenste deel van dit venster verlichtte mogelijk ook de trap en de 1e verdieping. In de muur zijn de sporen aangetroffen van dit grote zeventiende eeuwse drielicht-venster dat volop daglicht binnen liet omdat de naastliggende ruimte (tussen nrs. 22 en 26) afgezien van scheidingsmuurtjes onbebouwd was. Er zijn zoals aangegeven GEEN sporen aangetroffen van fundamenten van deze scheidingsmuren.
In de voorkamer van het huis schildert Vermeer - als wij goed naar het origineel kijken - een schijnsel van daglicht. Komt dat van achteren, van de woonkeuken?
Achter nr. 26 lag een erf, dat doorliep naar de huizen aan de zuidzijde van de 'St. Ursuls-straet' (nu: Trompetstraat). Het achterhuis van pand nr. 22, dat qua type als 'zaalgebouw' (een huis zonder tussenmuren) wordt aangeduid, is op een binnenterrein neergezet en de rooilijn is ten opzichte van nr. 22 naar rechts verschoven. Daardoor is kadastraal een zeer uitzonderlijke situatie ontstaan die is vastgelegd in de Kadastrale Minuut kaart. Het bevindt zich net binnen het niet door brand aangetaste oostelijke deel van Delft.
Als we de gedachtengang van Van Haaften c.s. blijven volgen zien we van dit zaalgebouw bij Vermeer slechts een deel van de voorgevel en de helling van het dak. Vermeer heeft dit dak een veel minder prominente plaats gegeven dan de werkelijkheid indertijd toonde: gevel en daklijst van het zaalgebouw zijn door Vermeer veel lager weergegeven en meer naar links geplaatst.
Het was echter het dak van nr. 22 dat voor Weve in 1982 een eerste vonk voor een brainwave gaf. In dat dak ontdekte hij namelijk een knik, ter plaatse waar vroeger zich de aanbouw (de "zijkamer") bevond. Bovendien was in de zijmuur van nr. 22 tijdens in het onderzoek nog een opening aan te wijzen die ooit toegang gaf van de voorkamer naar de zijkamer.Vermeer toont geheel links een dergelijke aanbouw. In combinatie met het zaalgebouw achter nr. 22 is het schilderij karakteristiek voor deze plek in Delft.
De Kaart Figuratief van 1675-1678 toont de bebouwing aan de St Ursuls-straet parallel aan die straat. Die kaart is vrij precies maar kent evenwel zijn beperkingen. We mogen het daarom slechts als een aanwijzing en niet als bewijsmateriaal opvatten. Op de eerste zeer nauwkeurige kaart, de Kadastrale Minuut-plattegrond van 1832, zijn de hier genoemde panden in de Trompetstraat reeds afgebroken. Er werden in de achttiende eeuw in Delft veel huizen afgebroken om belastingheffing te ontwijken.
In de menselijke waarneming is spiegelsymmetrie van groot belang. Vermeer heeft bij het portretteren van dit huis wat betreft spiegelsymmetrie afwijkingen overgenomen óf deze afwijkingen op eigen initiatief aangedikt. Wij weten niet in hoeverre is de compositie van dit schilderij door Vermeer is aangepast. Hoe het ook zij, het geheel werkt betoverend omdat wij onbewust of bewust registreren dat er iets niet helemaal klopt. En we blijven kijken. Een van de meest sprekende niet-symmetrische elementen is de ontlastingsboog boven de grote vensters op de begane grond. Links begint de ontlastingsboog waar die hoort, namelijk in de zeer dunne muurdam. Maar die zelfde boog eindigt rechts, vlak bij de voordeur, ca. 15 cm. te vroeg. Schilderde Vermeer hier een visuele truc of geeft hij een documentair stukje verbouwing weer, waarbij ter wille van een vergroot kruisvenster ooit een stuk muurdam is gesloopt? Dat laatste is zeker niet onmogenlijk. Bij het rechter venster begint de ontlastingsboog wél daar waar hij bouwkundig thuishoort.
Een aantal van de hier boven beschreven bijzonderheden in de architectuur van Het Straatje werden al beschreven door de kunsthistoricus Wheelock. Aan de ene kant vermoedt Wheelock dat het een portret van een echt huis is, maar afmetingen en kleurenschema's werden volgens hem mogelijk veranderd door Vermeer. Op het schilderij is echter belangrijk documentair bewijsmateriaal te vinden dat dit een portret was van een bestaand huis. Dit werd door Wheelock en anderen tot nu toe over het hoofd gezien. Vermeer heeft verval getoond in de gevel van een oud huis met scheuren en provisorische reparaties waarbij (als wij onszelf toestaan te speculeren) vanitas-symboliek mogelijk een rol speelt. Bouwkundige specialisten van de Technische Universiteit Delft hebben echter reeds opgemerkt dat deze scheuren niet zomaar door Vermeer zijn gefantaseerd, maar logische spanningslijnen volgen, die niet bekend kunnen zijn aan een leek. Dit wijst opnieuw op een nauwkeurige studie van een bestaand huis, wat niet wegneemt dat Vermeer delen van zijn schilderij toch met enige artistieke vrijheid kon componeren.
De bovenstaande tekst wijst hier en daar al een bepaalde kant op. Het wordt nu tijd een balans op te maken, die grotendeels ontleend is aan Weve en Van Haaften c.s. Dat gebeurt deels recapitulerend, deels preciserend. De gekozen volgorde heeft geen betekenis.
V. Vermeer toont volgens bouwhistorici rechts een huis met een stenen gevel uit de tweede helft van de vijftiende eeuw of het eerste begin van de zestiende eeuw (c.1450-1525). De deur ligt in het midden.
D. Nieuwe Langendijk 26 ligt net in het gebied dat gespaard bleef bij de grote brand van 1536. De bouwgeschiedenis van nr. 26 gaat (qua fundamenten en houten wanden) terug tot de veertiende eeuw; een stenen gevel verscheen in de 2e helft van de vijftiende eeuw. Er was een gevel-ordonnantie met een deur in het midden.
V. Vermeer toont een huis dat 28 rood geschilderde bakstenen breed is.
D. Opgemeten stenen in het fundament van de voorgevel van het pand nr. 26 zijn 22 cm. breed. We tellen bij Vermeer 28 stenen van 22 cm. + 1 1/2 cm. voeg = totaal 6.58 meter. Dit stemt in grote lijnen overeen met de breedte van de Nieuwe Langendijk nr. 26, namelijk 6,83 meter. Weve noteerde een kelder o.a. gevuld met puin, waaronder rood geschilderde bakstenen met witte voeg. De stenen waren deels standaard, rechthoekig van vorm, maar andere waren geprofileerd voor een hoek van de gevelopening en aangepast voor een boogvorm. De laatste moeten, gezien de rode en witte beschildering, de stenen zijn geweest van de boog bij de deuropening.
V. Vermeer toont een buitengewoon hoge kamer op de begane grond. Gegeven de overige maten is die kamer circa 4 meter hoog.
D. Pand nr. 26 had een dergelijke kamer. De vloer van de eerste verdieping (het 'verdiep' ofwel 'zolder') bevond zich op ca. 4 meter hoogte boven het straatniveau van de zeventiende eeuw. De binnenruimte was van de vloer van de begane grond tot het plafond eveneens ca. 4 meter, omdat de vloer slechts één plank dik was.
V. Vermeer toont een muur met een bijzonder metselverband met kop-klezoor en een patroon van scheuren. Hij schildert een huis dat een houtskelet had en later als toevoeging een dunne stenen voorgevel kreeg.
D. Het pand nr. 26 had een houtskelet dat dateerde van rond 1450. Op het punt van de scheuren in de gevel omstreeks 1658 hebben wij geen andere documentatie dan die van Vermeer, maar restauratiedeskundigen lezen er een logisch samenhangend stelsel in, weergegeven op een documentaire, bouwkundig uiterst overtuigende wijze.
V. Vermeer toont geheel links een aanbouw (zijkamer), deel uitmakend van een niet afgebeeld groter huis. Op het binnenterrein toont Vermeer achter het huis nr. 22 een breed gebouw dat iets naar rechts verspringt. Gegeven deze identicifatie en documentatie heeft Vermeer het dak van het zaalgebouw sterk verkleind weergegeven.
D. Weve ontdekte in 1982 in het dak van nr. 22 de aanzet tot een knik. Die knik vormde het begin van het afdak van de door Vermeer getoonde zijkamer van nr. 22. De plattegronden van 22 t/m 26 spreken ook op dit punt voor zich.
Ook op de Kadastrale Minuut (1832) is een dergelijke opzet met een verschoven huis (het zaalgebouw) op een binnenterrein te zien ; de rooilijn op dat tweede plan vormt een hoge uitzondering. Het later (ca. 1830) gebouwde pand op nr. 24 maakte dus gebruik van verscheidene grondstukken: de zijkamer van nr. 22, de kleine steeg van nr. 22 en de steeg naast nr. 26.
V. Vermeer moet, gegeven de bouwkundige details, een aantal oude panden hebben geschilderd in het niet door brand geteisterde oosten van de stad Delft.
D. Nr. 26 was met een breedte van 6,83 meter een ongebruikelijk breed type pand in dit oostelijk deel van Delft. De situering aan een gracht van dit pand van het juiste formaat mét een verschoven huis (het zaalgebouw) op een binnenterrein, mét een knik in het dak bij de zijkamer van nr. 22, én de twee daarnaast liggende stegen moet bij elkaar zeer uitzonderlijk zijn geweest.
V. Vermeer toont een schrobgoot die zich over straat voortzet en dus op een gracht uitkomt.
D. Nieuwe Langendijk nrs. 22 t/m 26 waren gelegen aan een (in 1899 gedempte) gracht.
V. Vermeer toont rechtsboven een schoorsteen.
D. De keuken van nr. 26 had een grote stookplaats met een rookkanaal aan de rechterzijde.
V. Vermeer toont een stelsel van een binnenterrein met twee steegjes tussen huizen.
D. Tot 1830 weten we, bij gebrek aan een nauwkeurige topografische kaart, niets van de situering, maar het terrein was, gezien het drielichtvenster in de zijmuur van nr. 26 onbebouwd. Het zou hoogst onwaarschijnlijk zijn als daar géén steegjes liepen.
V. Vermeer toont achterliggende huizen in de haakse richting.
D. De Kaart Figuratief (editie 1702) toont aan de zuidzijde bebouwing in de breedte-richting, liggend aan de achterliggende St. Ursels Straet (nu Trompetstraat) die niet haaks maar parallel loopt aan de Nieuwe Langendyck. De Kaart Figuratief is hier en daar onnauwkeurig en mag wel als indicatie, maar niet als bewijsstuk gehanteerd worden.
V. Vermeer schildert een vrij hoog huis op het derde plan.
D. Gegeven de te verwachten bebouwing aan de St. Ursuls/Trompetstraat is die te hoog afgebeeld. Dit kan een aanpassing zijn om reden van compositie.
V. Vermoedelijk toont Vermeer op het schilderij een gezichtspunt met een afstand tot de huizen van ca. 17,5 à 20 meter op een hoogte van circa 2,5 meter. Zie berekening door Houbolt, 1923.
D. Op dat punt bevond zich, aan de overzijde van de hier bestudeerde panden, een woning aan de Nieuwe Langendijk. Kaden en water waren daar in totaal ca. 20 meter breed.Vermeer zal voorbereidende schetsen hebben gemaakt vanuit de eerste etage van het pand dat er recht tegenover ligt. Het eigenlijke schilderwerk vond later in zijn studio plaats.
V. Vermeer toont achter in het huis een schijnsel van licht. Dit is op reproducties niet goed te zien, maar wel op het schilderij zelf.
D. Het huis nr. 26 had behalve aan voor- en achterzijde nog een lichtbron in het midden. Aan de linker zijkant bevond zich een groot drielicht-venster, dat licht toeliet in de keuken (de binnenhaard) en wellicht ook in het trappehuis en de kamers op de 1e verdieping. Dit venster wijst overigens ook op het bestaan van een onbebouwde plaats links van het huis.
V. Vermeer toont de huizen in de schaduw van wolken; het duidelijkst is de schaduwwerking onder de zitbankjes. Bovenaan toont Vermeer cumuluswolken, verlicht door zonlicht van linksvoor. Het schilderij toont dus een gezicht vanuit het zuiden, kijkend naar het noorden.
D. De lokatie Nieuwe Langendijk 22-26 voldoet hieraan; er is sprake van ochtendlicht. Indien het zomer is, kan zelfs sprake zijn van vroeg ochtendlicht. Ook in Het Gezicht op Delft kiest Vermeer ook vroeg ochtendlicht.
Elk van de bovengenoemde argumenten zou op zichzelf niet overtuigend genoeg zijn om een directe identificatie aan te tonen tussen de hier bestudeerde panden en Het Straatje van Vermeer. Het is echter de optelsom van alle gegeven argumenten die op dit moment de conclusie rechtvaardigt dat de lokatie van Het Straatje inderdaad, zoals Weve en Van Haaften c.s. voorstelden, Nieuwe Langendijk 22-26 was. Door de aanwijzingen in het gepubliceerde archeologische en bouwhistorische onderzoek is er in dit weefsel van documenten en argumenten nauwelijks een marge voor onzekerheid. Het gepubliceerde onderzoek met de tekeningen door Claes Joris van Haaften en zijn collega's vormt een opwindend en overtuigend betoog en helpt ons het schilderij van Vermeer beter te zien, beter te begrijpen en beter te waarderen. Hun bijdrage dient in de studie over Vermeer op waarde geschat te worden.
De keerzijde van de medaille is, dat Vermeer-monumenten in Delft in de loop der eeuwen wel erg schaars geworden zijn. De stadspoorten en stadsmuren op Het Gezicht op Delft zijn voor het midden van de negentiende eeuw verloren gegaan. Bijna alle woonhuizen van Vermeer zijn in de loop der tijd eveneens gesloopt, van de herberg Mechelen op de Markt, tot aan de woning op de hoek van de Oude Langendijk en Molenpoort (nu Jozefstraat). Alleen het geboortehuis van Vermeer op de Voldersgracht staat er nog. Dit verlies is pijnlijk. Achteraf kunnen we constateren dat de bestuurderen van stad Delft in 1982 het laatste grote potentiële Vermeer-monument verloren hebben laten gaan.
Wie waren de bewoners van de Nieuwe Langendijk nr. 26, zo rond het jaar 1658? Het grondstuk van nr. 26 omvatte zoals gezien ook de steeg en het binnenplaatsje. Bij het grondstuk van nr. 22 hoorde de zijkamer en de door Vermeer getoonde naastliggende steeg. Het perceel-eigendom van het rond 1830 nieuw gevormde perceel 24 was dus een complexe zaak, en er kon alleen bebouwd worden als de eigenaar meerdere panden in bezit had. Door deze complexiteit bleek het niet mogelijk te zijn ononderbroken terug te gaan in de tijd om de zeventiende eeuwse eigenaars te traceren.
En wie woonde in het huis dat er recht tegenover lag op circa 20 meter afstand, waar Vermeer aanvankelijk zijn positie koos om schetsen te maken? Dat weten we nog steeds niet. Mijn archiefonderzoek laat zien dat nr. 26 in 1832 bewoond werd door Hendrik Raasel. In 1810 was Dirk van Schaik eigenaar van dit pand en twee naastliggende panden. Ondanks de hulp en de expertise van de staf van het Gemeentearchief liep mijn speurtocht naar de voorliggende periode echter ook daar spaak. Zelfs als er bij nader archiefonderzoek een naam tevoorschijn zou komen is er nog een slag om de arm te houden, omdat (vooral in deze armere wijk) de geregistreerde eigenaar niet per sé bewoner hoeft te zijn.
Tekst copyright drs. Kees Kaldenbach, 2000. Laatste update 8 juni 2010.
Kunsthistorische molens malen traag. In 2001 publiceerde het Rijksmuseum het boek Netherlandish Art 1600-1700. De tekst over Het Straatje (p. 204) meldt in een tekstbijdrage van Guido Jansen: "...there is no reason to expect Vermeer's Little Street to be topographically accurate. That is why no one has yet come up with a convincing identification of the houses."
Naschrift 3.
Deze reconstructie is gemaakt door Thonis van der Weel. Het toont een denkbeeldige situatie in ca 1980 bij het vrijleggen van de oude gevel. Was dat toen maar gebeurd! Uitleg is te zien op zijn web site.